Krijnen.Com Krijnen.Com

In memoriam: Sang Chun Lee

Het lijkt allemaal al weer zo lang geleden, maar ik heb toch een jaar of vijftien lang veel over tennis en biljarten geschreven. Vierendertig Grand Slam toernooien, tussen 1982 en 1996, en van de biljarttoernooien ben ik de tel kwijtgeraakt. In augustus en september 1993 zat ik twee weken in New York, voor Flushing Meadows, en ging ik op bezoek bij de deze week overleden Sang Chun Lee. Onderstaand verhaal werd eind september 1993 in de krant (toen nog De Stem) gepubliceerd. Aan Sang Lee bewaar ik warme herinneringen. Hij dacht ik speciaal voor hem naar New York gekomen was, en natuurlijk liet ik hem in die waan. Hij maakte misschien daarom nog jaren later altijd een buiginkje als-ie me weer tegen kwam. Sang was een warme, beminnelijke man, met een mooie ingetogen dosis ironie. Zoals-ie er op bijgaande foto op staat, begin jaren negentig, zo was-ie helemaal. Dat eeuwige glimlachje! Henk Koster ging tijdens Flushing Meadows met me mee naar Queens om Sang Lee op de foto te zetten.
++++++++
Sang Chun Lee gaat weer forensen tussen New York en Europa
Het seizoen van de rode ogen
Door Léon Krijnen
September 1993 – New York – Het is even wennen. Rondom Sang Lee Billiards ziet het er allemaal net iets anders uit dan bij zaal Den Hoek in het buitengebied van de gemeente Zundert. Of onder de knotwilgen voor de deur bij Jan Arnouts in Etten-Leur. In sfeer lichtjaren verwijderd van de Middeleeuwse Markt in Mechelen, waar de Ceulemansen lang domicilie hielden in hun enigszins barokke biljartpaleis.
Wie kan zich de French Connection nog herinneren? Met die klassieke achtervolgingsscène? Inspecteur Popeye, gespeeld door Gene Hackman, achtervolgt in zijn auto een stuk gajes` dat intussen in de metro boven zijn hoofd paniek zaait. De rails van de trein liggen te daveren op zware stalen portalen, Roosevelt Avenue ligt eronder. De sfeer van de buurt doet aan die van Hill Street Blues denken.
Dit is New York. Roosevelt Avenue, waar twee maal per vijf minuten een trein overheen dondert, van Times Square, Manhattan` naar Queens. Lijn zeven. Een ritje van een half uur. Zodra Manhattan ondergronds verlaten is, werkt de zeven zich aan de andere kant van de East River als een mol omhoog en gaan de elf wagons hoog boven de onderliggende straten piepend en kreunend verder.
Bij de voorlaatste halte, Willets Point, stappen honkbal­ en tennisliefhebbers gezamenlijk uit. De laatste fans van de New York Mets gaan linksaf, naar Shea Stadium, terwijl de lolbroeken onder de tennissupporters hen sarcastisch succes toewensen. Het gaat niet best met de ‘Miserable Mets’. De tweevoudige ex-wereldkampioen bengelt dit jaar roemloos onderaan. De tennisliefhebbers slaan rechtsaf, richting Flushing Meadows Corona Park. Daar wordt ieder jaar de eerste twee weken van september de US Open gehouden.
„U kent lijn zeven?`” had Sang Lee door de telefoon bijna opgelucht gezegd, „dan is het simpel. U stapt uit aan halte negentigste straat. Dat is in Flushing, eigenlijk Elmhurst, is allemaal Queens. Vier blokken teruglopen. Sang Lee Billiards is op hoek zesentachtigste straat en Roosevelt. Kan niet missen.”
Het kon inderdaad niet missen, maar Sang Lee had niet gewaarschuwd voor de cultuurschok waar hij zelf natuurlijk al jaren aan gewend is. Want stap uit aan de negentigste straat op Queens, ga twee trappen naar beneden, en de bevreemding slaat toe. Is dit New York? De stad heeft vele gezichten, dat was bekend, maar dit? Onder het roestige station aan de negentigste straat is het Havana, Puerto Rico, La Paz, Seoul en Hong Kong samen. Er wordt van alles gesproken, behalve Engels. Het is tien uur ‘s avonds, dik in de dertig graden en drukkend vochtig. Veel mannen dragen cowboyhoeden, klassieke Amerikaanse, dan wel Mexicaanse. Bijna alle mannen van niet-Oosterse oorsprong dragen het eerste kenmerk van de macho, de snor. Vrouwen en meisjes paraderen in groepen, druk kwetterend, de armen in elkaar gehaakt. Het zou de boulevard van Valencia kunnen zijn, of een massascène uit de West Side Story.
De sfeer is niet bedreigend, zoals hij zelfs overdag in ‘uptown’ Manhattan of in de Bronkx wel degelijk kan zijn. De rommel is er, de langzaam rijdende auto’s van het formaat vliegdekschip zijn er, de tegen gevels hangende lanterfanters, maar verder valt de buurt best mee. De algemene atmosfeer is er een van vrolijke ontspanning. Er wordt door alles en iedereen in allerlei talen door elkaar heen gerateld, er wordt veel en hard gelachen. Er zijn allerlei eettenten: Colombiaans, Cubaans, Koreaans, Chinees, Italiaans. Er wordt van alles verkocht in allerlei al dan niet rommelwinkels, die open zijn wanneer de eigenaar daar zin in heeft. In veel gevallen betekent dat 24 uur per dag, het hele jaar door.
Net als Sang Lee Billiards` waar de ware ‘afficionado’ van de keu een balletje kan stoten wanneer hij dat wil. 24 Uur per dag, 365 dagen per jaar.
„En er wordt altijd wel op een paar tafels gespeeld,” aldus Sang Chun Lee. Die zich in zijn eigen biljartpaleis in vrijetijdskleding aanmerkelijk minder stijfjes gedraagt dan in het nette vest met vlinderdas dat hij tijdens zijn Europese biljartexpedities draagt.
„Sommigen komen graag om een uur of twee of drie in de nacht spelen,” aldus Sang Lee , „en anderen komen graag vroeg in de morgen, voordat ze gaan werken.
Het komt dus eigenlijk nooit voor dat alle tafels onbezet zijn.” ‘Alle tafels’ zijn er liefst 35: twaalf heuse matchtafels uit de Belgische stal Verhoeven, zeventien pooltafels en twee enorme snookertafels. De snookertafels liggen er tijdelijk verlaten bij, maar op de meeste pooltafels wordt wel gespeeld, net als op álle zeventien matchtafels.
Daarop wordt het spel gespeeld dat Sang Chun Lee roem en welvaart heeft gebracht: driebanden. Het algemene niveau dat door de gebruikers van de matchtafels gedemonstreerd wordt, zou zeker niet uit de toon vallen op een willekeurige vrijdagavond in Den Hoek, bij Arnouts of bij Ceulemans. En op enkele tafels worden patronen en gemiddeldes gedeponeerd, die doen veronderstellen dat in het voetspoor van Sang Lee wel eens meer biljarters vanuit de nieuwe wereld de rangorde in de oude wereld zouden kunnen gaan verstoren.
Sang Lee zit achter het zenuwcentrum van zijn biljartpaleis: de kassa. Er is ook een ‘counter’ waar bier, hot-dogs, cola in bekers van het formaat vuilnisemmer, hamburgers, en wat dies meer zij aangeschaft kunnen worden.
Achter de patroon hangt een bord met de huisregels: geen drugs, gokken verboden, geen blote voeten, draagbare radio’s en vloeken zijn niet toegestaan.
De achterwand van de immense zaal, een meter of dertig verder, wordt voor het grootste gedeelte in beslag genomen door een blinkend altaar: de prijzenkast van Sang Lee .
Centraal hangt een foto van de meester. Daaromheen honderden blinkende parafernalia: keus, ballen, bekers, medailles, trofeeën en gedenkstenen.
Verzameld in alle uithoeken van de wereld: New York, Seoul, Philadelphia, Oosterhout, Berlijn, Palma de Mallorca, Antwerpen, Gent, Gothenburg, Zundert.
Om maar een paar dwarsstraten uit Sang Lees grillige reisschema op te noemen.
Sang Chun Lee lijkt een jaar of tien jonger dan de veertig die hij achter zich heeft. Geboren in Zuid­Korea kon hij aanvankelijk beter overweg met ballen, die iets groter en zwaarder zijn dan het aramith waarmee hij een man in bonus is geworden. Hij was geen bowlingkampioen van Zuid­Korea, maar het scheelde niet veel. „Dat is een mythe die steeds opduikt,” zegt Sang Lee , soms zoekend naar Engelse woorden, maar op die momenten rap geholpen door echtgenote Kyong Lee. „Ik heb wel op hoog niveau gebowld, ik heb er ook geld mee verdiend, maar ik ben nooit kampioen van Zuid­Korea geweest. Echt niet.”
Het biljarten ging hem nog beter af. Driebandend werd hij wel kampioen van Korea. Voordat hij Kyong leerde kennen, die zeventien jaar geleden met haar ouders naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. Zes jaar geleden volgde Sang Lee haar, nadat ze getrouwd waren. Kyong had al een Amerikaans paspoort, zodat ook Sang Lee de langdurige emigratieprocedure in werking kon zetten en aanvankelijk een tijdelijke verblijfsvergunning kreeg.
„De eerste drie jaar verdiende ik mijn geld met driebanden,” aldus Sang Lee .
„Voornamelijk invitatietoernooien, waarin het steeds om verschillende prijzen gaat. Soms veel, soms weinig. Ik werd ook kampioen van Amerika. Dat leverde geen geld op, maar wel veel uitnodigingen om voor geld te spelen. Ik heb goed gespaard. Ons doel was altijd om een biljartcentrum te openen, maar we wisten niet waar. New York is een moeilijke stad, met heel veel verschillende gezichten. Met een biljartcentrum met driebandentafels moet je in een buurt zitten waar veel Spaanstaligen wonen. Die spelen driebanden. Maar het moet ook een gunstige buurt zijn, niet crimineel. We hebben lang gezocht en uiteindelijk hebben we deze ruimte kunnen vinden. Hier is ongeveer zeventig procent ‘Latino’s’, vijf procent Koreaans, tien procent Amerikaans en de resterende vijftien procent is van alles en nog wat. Op zaterdag staan er vaak twintig verschillende nationaliteiten te biljarten. Het is een goede keuze gebleken. We zijn nu drie jaar open. De zaak loopt goed, dat is een ding. Net zo belangrijk is dat we hier in die drie jaar nog nooit een probleem gehad hebben, geen gevechten, geen berovingen.”
In het seizoen 1993 eindigde Sang Lee op de derde plaats in de toernooiencyclus om de wereldbeker driebanden, die volgende week (dinsdag met het kwalificatietoernooi en donderdag met het hoofdtoernooi) in Oosterhout weer van start gaat. In de finale van het afsluitende Masters-toernooi op Palma de Mallorca verloor hij in december van Torbjörn Blomdahl, de winnaar van de wereldbeker. De top­zeven van de eindstand van de wereldbeker 1993: Blomdahl, Ceulemans, Sang Lee , Bitalis, Dielis, Jaspers en Caudron. De portretten van de eerste zes sieren, in de juiste volgorde, de muur naast de kassa, de zevende blijkt juist op bezoek geweest te zijn bij Sang Lee .
Met succes, want Frederic Caudron kaapte een week of wat eerder de hoofdprijs weg in het hol van de leeuw. Voor de neus van Jaspers, voor de neus van Sang Lee , en voor de neus van de 29 andere deelnemers in het veld van vier poules van acht man. „Maar het was op handicap,” aldus Sang Lee . „In de finalerondes moesten Dick en ik vijftig caramboles maken en Frederic veertig.
Scheelt veel. Caudron winnaar met moyenne van 1.3, Jaspers tweede met moyenne van 1.7. Hoofdprijs was 3500 dollar.”
Jaspers en Caudron noemt hij de beste jonge driebanders. „Caudron komt. Kan nog even duren, maar hij komt. Blomdahl is nu de beste, maar ik denk dat Jaspers nu al even goed is. Ik denk dat het er dit jaar uit zal komen. Ik vind Jaspers zeker zo goed als Blomdahl, alleen nog niet zo constant. Maar het zou mij niet verwonderen als zijn jaar nu zou komen.”
En Sang Lee ? Breedlachend: „Sang Lee heeft het veel te druk. Sang Lee koopt Verhoeven­tafels in België en exporteert die naar Zuid­Korea. Sang Lee heeft hiernaast een Karaoke-centrum geopend en ook al een in Philadelphia. Sang Lee heeft niet genoeg tijd om wedstrijden te spelen.” En trainen dan? Weer lachend: „Sang Lee traint nooit. Sang Lee speelt alleen maar wedstrijden. Ik probeer er iedere dag minstens een hier te spelen, maakt niet uit tegen wie. Oefenen doe ik niet, heb ik nooit gedaan ook. Alleen maar wedstrijden spelen.”
Volgende week breekt het ‘rode ogen seizoen’ weer aan voor Sang Lee . Voor ieder toernooi om de wereldbeker pakt hij op John F. Kennedy de laatst mogelijke vlucht naar Europa. Om na afloop het eerste het beste vliegtuig terug naar de ‘Big Apple’ te nemen. Met rode ogen van de slaap zal hij weer zijn eerste wedstrijd te spelen. Met de inmiddels vertrouwde onorthodoxe keu­voering. De rug haast kaarsrecht, slechts een paar graden voorover gebogen, pleegt hij schijnbaar achteloos af te stoten. Zijn tegenstander in verwarring brengend met een miraculeuze oplossing, net als die gnuivend denkt dat hij in de verdediging een onontwarbaar patroon heeft achtergelaten. Met de linkerhand onzichtbare stofjes van het laken vegend.
„Daar moet ge voor uitkijken,” aldus Ludo Dielis nadat die vorig seizoen een keer in drie korte setjes zelf van tafel geveegd was door Sang Lee . „Als hij door uw verdediging prikt en hij gaat met zijn polleke over het laken vegen, dan is hij helemaal in zijn sas, vertel ik U. Dan weet ge dat ge gaat verliezen.”
De gedachten gaan later op de avond onwillekeurig terug naar die uitspraak van Dielis. Sang Lee is bezig aan een partij tegen een lokale matador. Niet duidelijk is of het om geld dan wel om spek en bonen gaat. Sang Lee lijkt in trance. Veegt met zijn ‘polleke’ onzichtbare pluisjes van het laken, produceert met een stoicijnse blik op zijn gezicht enkele lossebanders waarvan de gemiddelde kunststoter alleen maar kan dromen, en handhaaft een zeer hoog gemiddelde. Zo te zien zit het, vlak voor het naderende wereldbekerseizoen, meer dan goed met Sang Lee .
Hij heeft er ook veel zin in, minder dan een week voordat in De Bussel in Oosterhout het eerste toernooi van het circus Bayer van start gaat. „Mooie zaal, De Bussel,” laat hij weten. „Net als dat oude theater in Palma de Mallorca. Dat zijn de zalen waar ik het liefste speel. In Gent niet, in dat oude Casino. Dat is geen prettige zaal. Over casino’s gesproken, Oosterhout is toch vlak bij Breda, nietwaar? Yes?”
Hij veert hoog op, met gespeelde kwaadheid, maar de ogen stiekem lachend.
Volgt een uitval die ega Kyong in een gierende lach doet schieten. Luidkeels: „That is a real bad place, Breda, een echte slechte plaats. Daar heb ik vorig jaar in het Casino heel veel geld verloren…”

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.