Veel van wat op internet verandert – internet is een constante verandering – heeft met ons werk te maken, en daarmee met u, als lezer van de krant of bezoeker van onze website. Wat er van komen gaat, hoe we ons vak uit zullen oefenen, hoe het tot u komt, daar kunnen we lang en breed over speculeren, maar niemand weet hoe het over vijf of tien jaar zal werken.
Qua techniek is het redelijk te voorspellen: iedereen in Nederland heeft breedband, al dan niet mobiel, en internet zal altijd en overal gebruikt worden. De komende jaren zal het ene na het andere nieuwe programma, protocol of apparaat opduiken, met een gemene deler: ze doen iets via internet.
Met die techniek komt het goed, en want wat niet goed is, zal vanzelf rap verdwijnen: het moet goedkoop, het moet snel en simpel werken.
Voor journalisten is de vraag hoe de techniek en de daardoor geschapen nieuwe mogelijkheden hun vak zullen gaan veranderen. De consument die websites bezoekt wil meer dan de klant die voor hardware en adsl winkelt: het moet gratis, en hij moet zich overal mee kunnen bemoeien. Inherent aan internet is dat alle nieuwe termen die er opduiken, in het Engels zijn. Dus wordt de bezoeker toegestane uitingen van zijn bemoeizucht ‘consumer generated content’ genoemd, en heeft hij zich daarmee een plaats verworven tussen verslaggevers en redacteuren.
Dat fenomeen wordt door de ene journalist toegejuicht als onvermijdelijk voorschot op een toekomst waarin de lezer veel meer te vertellen krijgt, terwijl het door de ander verafschuwd wordt. Welke stromingen op termijn standaard wordt, zien we mettertijd vanzelf, en intussen wordt er links en rechts volop geëxperimenteerd met alle mogelijkheden. Soms naar tevredenheid van de betrokkenen, soms gaat het fout.
Anderhalve maand geleden beschreef ik hier hoe het bij de Los Angeles Times zo uit de klauwen liep dat het experiment om de bezoekers op de website het hoofdredactioneel commentaar mede te laten herschrijven al na anderhalve dag beëindigd werd.
Hier heeft De Telegraaf er genoeg van dat 25 internetredacteuren een dagtaak hebben aan het schonen van artikelreacties, iets waar we zelf over mee kunnen praten. Op de website van BN/DeStem komen reacties niet vanzelf live, maar pas nadat ze door de internetredactie langs maatlat van fatsoen en relevantie gelegd zijn. Dat systeem is hard nodig, vooral als er een spraakmakend artikel op de website staat, want dan zijn de – veelal anonieme – scheldpartijen en bedreigingen niet van de lucht.
Het experiment met de ‘Wiki’ in Los Angeles wordt in Seattle herhaald, op een iets andere wijze. De Seattle Post Intelligencer heeft op de website een ‘Virtual Editorial Board’ geinstalleerd, waarop de bezoekers website opgeroepen worden om de mening over het commentaar van de krant te geven, vóórdat het wordt gepubliceerd. Iedere morgen om 09:00 begint de vergadering van de werkgroep commentaar, waarin besproken wordt over welke lopende zaak het dagelijks hoofdredactioneel commentaar geschreven zouden kunnen worden. Na de bijeenkomst worden alle onderwerpen die besproken zijn, gepost in het Virtual Editor Board.
Bezoekers wordt verzocht om erop te schieten, commentaar op het commentaar te geven, of andere ideeën aan te dragen. Die reacties kunnen op verschillende manieren voor de krant – of de website – hergebruikt worden. Een van de mogelijk gevolgen van deze manier van werken is volgens eindredacteur Mark Trahant dat de krant regelmatig zijn eigen officiële standpunt bij zou kunnen stellen.
Zou het? Ik zie zoiets er hier niet zo snel van komen, en laten we eerst maar eens zien hoe het in Seattle verder gaat. Als het anoniem kan, en iemand alleen maar door het gebruik van een e-mail adres valideren als bestaand, is zo goed als anoniem, dan gaan trollen de sfeer bepalen. Een troll is iemand die er genoegen in schept om zo anomiem mogelijk zo vervelend mogelijk te klieren op forum, blog of website.
FBI of Interpol, al dan niet geholpen door providers, Microsoft of Google, zouden best achter de persoon achter een bepaald e-mail adres zouden kunnen komen, maar een dergelijke samenwerking komt alleen maar op gang in geval van terreur, kinderporno of miljoenen schade door een hacker. Dat schiet echt niet uit de startblokken omdat een grappenmaker een hoofdredactioneel commentaar op een website verkracht.
Wellicht dat het probleem opgelost wordt door voortschrijdende techniek, en inzicht. Misschien kunnen we straks alleen maar reageren op een website als we ons bekend gemaakt hebben via een id-chip in mobieltje, bankpasje of token, net zoals dat al met internetbankieren gemeengoed is. Dat gaat alleen maar werken als aan de voorwaarden voldaan wordt: goed, snel, goedkoop, simpel. Daarnaast zal de bezoeker die zich nu al ergert aan de niet ter zake doende reacties onder ieder artikel, op iedere website die de mogelijkheid biedt, op termijn vanzelf bereid zijn om een of andere vorm van identificatie voor lief te nemen. Met dank aan alle trollen, de digitale vandalen: wie bent u?
Een van de belangrijkste redenen die hoe dan ook een rol zal gaan spelen in de manier waarop journalisten tegen internet aan kijken is een ordinaire: geld.
In de Verenigde Staten blijken de salarissen van de starters onder de digitale mediamensen sinds 2004 hoger te liggen dan van wie voor het papier begint te werken. Het gemiddelde startsalaris na een studie die iets met online media publishing van doen heeft, was 32.000 dollar. Het gemiddelde aanvangssalaris bij de televisie was $ 23,492, bij kranten $ 26,000, weekbladen $ 24,000, radio $ 23,000 en consumentenbladen $ 27,000.
Wat ik daar van vinden moet weet ik nog niet zo goed, maar het is wel een bewijs hoe belangrijk internet geworden is, en nooit meer weg te denken.