Of ik maandag kijk?. Ik weet niet; ik heb niet veel meer met Oranje. Te veel kapsones, te weinig prestaties, anderhalf decennium ergernis. Hoe anders was dat twintig jaar geleden. Ik zat zeventien dagen op Wimbledon en heb vanuit die groene kathedraal nog nooit zo van Oranje genoten als toen.
Van het openingsduel tegen Rusland staat me niet veel meer bij, maar van de tweede, tegen Engeland, des te meer. In een bomvolle perszaal, waar tennis even niet bestond, werden alle weddenschappen met Engelse vrienden en collega’s gewonnen dankzij de drie pegels van Van Basten.
Het werd een lange nazit in The Dog & Fox, en daarna in Downs Wine Bar, ons vaste restaurant in Wimbledon dorp. De volgende morgen hing in het perscentrum een officiële oekaze dat vanwege het onbeschaafde kabaal een dag eerder geen voetbal meer gekeken mocht worden.
Geen nood, de Spaanse eigenaar van Downs, nog maar amper klaar met geld tellen, gooide voor de wedstrijden tegen Ierland, Duitsland en de finale al ‘s middags de tent open.
Zodat wijlen Menno Oosting, nadat hij een pak slaag van Mats Wilander had gekregen, geen enkele tennisjournalist aantrof, en naar Downs belde; om te vragen hoe de stand bij Nederland-Duitsland was.
Verder regende het in Londen de week daarna pijpenstelen, voornamelijk, ook tijdens de finale in München, won Edberg pas op maandag 4 juli van Becker, en was Nederland weer helemaal tot rust gekomen toen ik tien dagen na het EK thuis kwam.
Maar wat een mooie Wimbledon was het, dankzij Oranje.
Vooruit, hoop doet leven; waar zou mijn puntmuts zijn?