Ooit ga ik een boek schrijven over mijn avonturen met oude auto’s. Over de dierbare Duitsers die door mijn mobiele geschiedenis paraderen, en een paar jeugdfouten, zoals de twee Citroens, een GS en een CX.
De Fransozen reden redelijk, maar toen de onvermijdelijke problemen zich aandienden verdwaalde ik in een doolhof van onbegrijpelijke onderdelen, op een idiote manier aan elkaar geknoopt. Geef mij maar klassieke Mercedesen en Volkswagens, in elkaar gezet zoals het hoort.
De dagelijkse diender is een 22-jarige W124 6-cylinder 300D automaat, kenners weten dan voldoende. Mjn enige probleem met mijn bejaarde bak is het imago. Als lid van de Mercedes Benz Veteranen Club (ik heb ook een W180 van 1954) zie ik de W124 als een bijna klassieker; binnen een jaar krijgt-ie die status binnen de vereniging.
Het kan verkeren; binnen de incrowd van snelle internetters, die iets met mijn werk te maken hebben wordt er heel anders naar gekeken. Dat hippe volkje leased Toyota Avensis, Audi A4 en A6, Volvo’s, Citroen C5, dat soort werk.
Ze weten niet beter of achter het stuur van een W124 zit een snor onder een pet, ernaast een vrouw met een hoofddoekje, vijf kinderen achterin, op het dak twee geiten en een inboedel; Krijnen rijdt een Turkenbak!
Deze week werd dat beeld verrassend bevestigd, toen mijn gade op winkelcentrum Moerwijk door twee beleefde heren werd aangesproken.
Jawel, met snor, de pet netjes in de hand, de ogen verlegen neergeslagen, mevrouw voor en mevrouw na; of die prachtige auto misschien te koop was.