Richard Bleijenberg (links) en Paul de Schipper op het schor onder aan de dijk bij Emmadorp
Saeftinghe, gezien vanaf de dijk bij Emmadorp. Er zullen niet zo veel plaatsen op de wereld zijn waar oud en nieuw, mens en natuur zó hard op elkaar knallen. Het is een mooie dag, nazomer. De regenbuien trekken weg, het zwerk breekt open. Voor ons ligt het Verdronken Land van Saeftinghe.
Fotoalbum: een dag in Saeftinghe
De pagina in de krant in pdf: links (pdf, 1.2 mb) en rechts (pdf, 2.2 mb).
Vanuit het noordwesten nadert een containerschip zo groot als de Stopera. Het lijkt op de grens van land en water vast te gaan lopen. Tot het langzaam linksaf gaat om het Nauw van Bath te nemen en daarna de laatste bocht naar rechts richting Antwerpen. Daar ergens, maar niemand weet precies waar, passeren de containers de ruïnes van het verdronken Kasteel van Saeftinghe.
Rechts liggen de Prosper- en Hedwigepolder, die straks aan de natuur zal worden teruggegeven. De Hedwige is onderpand in een spelletje Stratego, via het nieuwe regeerakkoord in de zoveelste verlenging beland. De Strategostukken staan aan de horizon, een leger dat klaar staat om naar het westen op te rukken.
Rokende schoorstenen, kreunende hijskranen, kilometers kades, betonmolens, vrachtwagens, bulldozers, bouwketen, containerschepen en reuzendokken, dát is de horizon daar.
De twee koeltorens van de kerncentrale in Doel als grensposten voor de alsmaar uitdijende haven van Antwerpen. Het Deurganckdok, het Doeldok, de Beveren-Waaslandhaven en het Vrasenedok zijn nu al net zo groot als het Verdronken Land van Saeftinghe.
Richard Bleijenberg en Paul de Schipper staan op de dijk. Bleijenberg, de bebaarde verteller die een heel leven rondliep in het Verdronken Land, getrouwd met de enige dochter van De Sterke. De Schipper schreef een boek over de schoonvader van Bleijenberg: De Sterke van Saeftinghe.
“Dat is wat je ziet”, aldus Bleijenberg met een weids gebaar dat land, water en lucht van Doel tot Paal omarmt. “Wat je niet ziet, is de rotzooi onder water. God weet wat die Belgen allemaal nog steeds stiekem in de Schelde lozen.”
Toen hij de vuilspuiterij jaren geleden ontdekte en aankaartte, kostte hem dat zijn baan. Ouder en wijzer blikt hij als verteller in De Sterke van Saeftinghe terug op het leven van zijn schoonvader, Gustaaf de Maayer. Gustaaf is Staf. Staf de Sterke (1893-1963), die negen zonen naliet en een dochter. Juliana is de vrouw van Richard Bleijenberg, de man in wiens armen De Sterke in ’63 zijn laatste adem uitblies.
Staf de Sterke heeft de film Old Man and the Sea nooit gezien, want dan zou Bleijenberg het verteld hebben. Het gegroefde gelaat van hoofdrolspeler Spencer Tracy vertoont een treffende overeenkomst met de markante, vierkante kop van De Sterke op de omslag van het boek. De huid door zon en zout gelooid, de kaken op elkaar geklemd, zeemanssnorretje. Helblauwe ogen, de onverzettelijke blik van een oude walrus die zijn strand en al wat hem dierbaar is met lijf en leden bewaakt.
Vrijdagmorgen in Saeftinghe. We bezoeken de dijken, de kreken en de schorren van het Verdronken Land, de begraafplaatsen op Nieuw-Namen en in de Prosperpolder en de Meester Van den Heydengroeve.
Net als in de Prosperpolder liggen op de begraafplaats schuin tegenover het huis van Bleijenberg de karakters begraven die door het boek paraderen. De ouders en voorouders van Bleijenberg, en Tan, de vrouw van Jan Boom, de doctorandus die een aantal jaren schaapsherder in de Saeftinghe was.
Op een armlengte van het graf van Tan, ‘te jong gestorven aan de kanker’, ligt een ander graf. Ruw gemetselde stenen, bekroond door een ijzeren kruis van een rommelmarkt. Het is het graf van zijn grootmoeder, waar Bleijenberg ooit zelf bovenop komt te liggen. “Dat heb ik met de pastoor geregeld. Ik wil begraven worden zoals dat al duizenden jaren in Saeftinghe gaat, in een kist met riet.” De kist is klaar, door hem zelf getimmerd van eiken planken. “Van een oeroude steiger die ooit ergens bij de Liefkenshoek in De Schelde stond.”
De botten van De Sterke rusten niet op Nieuw-Namen. Hij is begraven op Kieldrecht. “Dat graf is al lang geruimd. Misschien wel voor dat van Theo Middelkamp.” In Kieldrecht staat nog steeds het café van de wielerlegende, in 1914 op Nieuw-Namen geboren, in 2005 op Kieldrecht begraven.
We gaan naar de groeve van Nieuw- Namen. Bleijenberg is er de beheerder van, maar de sleutel van de ijzeren poort wil niet rond. De zeeman in hem doet zich gelden. Met een paar vloeken en klappen, als op een onwillig anker dat niet naar beneden wil. Het slot geeft het op, de deur naast het kerkpad gaat open, de toegang naar het ontstaan van Nederland.
Vijftig meter verder, via een vochtig pad door bomen en struiken. Een sperwer heeft er een duif geslagen. De veren en het schedeltje liggen keurig uitgespreid. “Dat is de natuur. Vreten en gevreten worden.”
Aan de rand van het bos, net aan de Nederlandse kant van de grens, komt drie miljoen jaar geschiedenis aan de oppervlakte. Het zijn de aardlagen uit het Plioceen. Onder Amsterdam liggen ze ruim honderd meter diep, bij Terneuzen 25 meter, maar op Nieuw-Namen zijn ze gestegen naar Nieuw Amsterdams Peil.
Richard Bleijenberg weet er alles van. Hij kan er een jaar over vertellen en dan nog is hij niet uitgepraat. Hij heeft er dagen, nachten, jaren, over nagedacht. Als een amateur-Darwin heeft hij gedachten en hypotheses tot conclusies aan elkaar proberen te breien. Zo uniek is de groeve dat professoren en geologen uit de hele wereld die bezocht hebben.
Ze frustreren hem wel eens, zegt hij. “Kijk, ik zeg dat het zo en zo zou kunnen zijn. Hoe iets eruit ziet, is soms voor een andere uitleg vatbaar.” Schouderophalend: “Ach, ik heb meegemaakt dat in een jaar vijf professoren langskwamen om naar de groeve te kijken. Dan hoor je vijf verschillende verhalen, allemaal met grote zekerheid neergezet, zonder een spoor van twijfel. Dan luister ik maar, als eenvoudig manneke, en ik denk er het mijne van.”
Paul de Schipper knielt neer, terwijl Bleij- enberg doceert. “Even de andere kant uitkijken, Richard,” knipoogt hij, terwijl hij een uitstekend schelpje uit het losse leem krabt. “Dat schelpje is drie tot drieënhalf miljoen jaar oud”, aldus Bleijenberg, “we kijken hier niet op een paar honderdduizend jaar.”
Hij wijst krimpscheuren en verschillend gekleurde lagen aan, wormgangen en schelpen. Drie miljoen jaar oud, maar ook verwrongen groene flessen. “Die komen van de vuilnisbelt die door de eeuwen heen hier ontstaan is. Dat lag hier altijd te smeulen en de temperatur liep zo hoog op dat het glas smolt.”
Honderd meter verder verlaten we het Kerkpad en steken de Koningsdijk over. We zijn weer in België, waar een andere markante hoofdpersoon in zijn voortuin van de zon ligt te genieten. Het is Florent de Maayer, zeg maar Ran, de zesde zoon van De Sterke. Botersmokkelaar, boef, baggeraar.
In de zomer woont hij met zijn Mexicaanse vrouw Sheila op Nieuw-Namen. Elk jaar in november verkassen ze voor zes maanden naar een van hun appartementen in Manzanillo, tussen Puerto Vallarta en Acapulco.
Het gaat zoals De Schipper en Bleijenberg voorspeld hebben. Ran springt op, sleurt ons naar binnen en trekt een fles vuurwater van een procent of zeventig uit het buffet. Er worden vier glazen op tafel gekwakt. Proost!
Verhalen vliegen over de tafel heen en weer. Over vissers en stropers, smokkelaars en zeehondenjagers. Over erwtentrekkers en kasseienstoempers, karameldieven en schaapsherders. Over zwangerschappen na vrijen in een greppel of in een roestig vooronder. Over bedelen en stelen. Over Saeftinghe. Het Verdronken Land waar ze geboren en getogen zijn en waar ze allebei begraven zullen worden.
Ieder verhaal komt weer terug bij Staf de Sterke, de vader van de een, de schoonvader van de ander. De legendarische visser, baggeraar en oermens die zijn kinderen leerde om brood te bedelen, te stelen of te smokkelen. Om te overleven.
Richard Bleijenberg, Ran de Maayer en tientallen andere figuren, de een nog karakeristieker dan de ander, vertelden de verhalen.
Paul de Schipper schreef ze op, in De Sterke van Saeftinghe.
Biografie Paul de Schipper
Paul de Schipper (1952) is verslaggever bij BN DeStem. Hij is geboren in Venezuela, maar getogen in mosselstad Yerseke. De Schipper werkte twaalf jaar lang in Zeeuws- Vlaanderen, van waaruit hij ook vaak verslag deed van Belgische zaken.
Hij maakte reis- en fotoreportages in meer dan veertig landen en bezocht als verslaggever brandhaarden als Rwanda, Zuid-Soedan, Irak en Iran.
De Schipper is een fanatiek zeiler in zijn Flying Dutchman.
Het oeuvre van Paul de Schipper omvat:
Vissers verhalen (1990), samen met Kees Slager. Een boek in vertellende vorm over het leven van vissers in het begin van de twintigste eeuw in de Zeeuwse Delta. Uitgeverij: De Koperen Tuin, Goes.
Achter de dijken (1997). De geschiedenis van de komst van Dow Chemical naar Zeeuws-Vlaanderen. Uitgeverij: drukkerij Van Maele, Brugge.
Orisant (2000). De nooit eerder vertelde geschiedenis van een eiland dat maar 37 jaar bestond (1602-1639) en dat nu diep in de Oosterschelde ligt. Vanwege de directe en heldere stijl geselecteerd als voorleesboek voor de Nederlandse Blindenbibliotheek. Uitgeverij: Ad. Donker, Rotterdam (2000).
De Flying Dutchman (2004). Het verhaal van een wonderboot, en van de verzekeringsagent uit Naarden die de snelste zeilboot ter wereld ontwierp. Gebaseerd op 125 interviews met zeilers uit 35 landen. Uitgeverij: Hollandia (Gottmer), Haarlem.
Bij de bevrijding begon de oorlog (2005). Na de mislukte operatie Market Garden, 17-21 september 1944, bleef het Land van Heusden en Altena tot 5 mei 1945 in Duitse handen.
De Slag om de Oosterschelde (2008). Het verhaal van gewone, volhardende mensen die vonden dat de Oosterschelde geen brakke zoetwaterpoel mocht worden. Van de vooravond van de grote storm in februari 1953 tot de opening van de stormvloedkering in 1986 volgt hij een groep jongeren die in verzet kwam en zich gesteund zag door oudere Zeeuwen.
De Sterke van Saeftinghe (2010).
Florent de Maayer, de zesde zoon van De Sterke van Saeftinghe, met zijn vrouw Sheila