Broeder Martinus en Marieke Boerefijn. Foto Thom van Amsterdam
Marieke Boerefijn is geboren in 1978, het jaar dat Tiny Muskens in Rome benoemd werd tot hoogleraar aan het Pontificio Collegio Olandese. Muskens werd later bekend als bisschop van Breda door regelmatig en met veel succes God op de een of andere manier in het nieuws te brengen. Boerefijn bestudeerde zijn leven, schreef er haar proefschrift over en won er een prijs mee.
In pdf: linkerpagina
In pdf: rechterpagina
Muskens, de bisschop die zei dat armen best een broodje mochten stelen om de honger te stillen. De prelaat die zich uitsprak vóór condoomgebruik in Afrika. De man die zich hardop afvroeg waarom we God geen Allah zouden noemen, die het een goed idee vond om tweede pinksterdag voor het islamitische Suikerfeest in te ruilen.
Op deze man, alweer vier jaar met emeritaat, studeerde Marieke Boerefijn vorig jaar aan de Universiteit van Tilburg cum laude af. Ze spitste haar scriptie toe op diens dialoog en confrontatie met moslims. Twee weken geleden ontving ze de Bisschop Ernst Thesisprijs voor de beste afstudeerscriptie van het departement religiewetenschappen aan de faculteit geesteswetenschappen.
De conclusie van haar scriptie: ‘In de interreligieuze dialoog is hij gesprekspartner in naam van God en voor de katholieke kerk een pr-man in Godsnaam pur sang. De katholieke kerk zou hem dankbaar moeten zijn’.
Anno 2010 leidt bisschop Muskens een teruggetrokken leven tussen de benedictijner broeders in de Pauluscommuniteit in Teteringen. Vanwege de prijs wilde hij nog wel een keer een verslaggever en een fotograaf ontvangen. Met de vrouw die zijn leven als bisschop bestudeerde en beschreef.
Eerst even langs sigarenhandel de Compagnie aan de voet van de Grote Kerk in Breda. Of Tiny Muskens in zijn tijd als bisschop wellicht hier zijn sigaren kwam kopen? „Nou en of”, grijnst Anneke Bodar, terwijl ze een kistje Hajenius Senoritas uit een wand vol sigaren pakt. „Deze. Die verkopen we nauwelijks meer sinds bisschop Muskens hier weg is. Hoe is het met hem? Doe hem vooral de groeten. Hier, ik doe er nog een mooie sigaar bij.”
De rokertjes gaan mee naar aanleiding van een anekdote in de biografie van de bisschop. Over het bezoek van Pim Fortuyn. Muskens veert op en lacht als hij eraan herinnerd wordt.
Ooit nodigde hij Pim Fortuyn uit in het bisschoppelijk paleis aan de Bredase Veemarktstraat. De columnist van Elsevier arriveerde met een doosje sigaren. „Dat viel me mee”, zegt Muskens, „maar nadat hij twee uur tegen me aan had zitten praten, nam hij zijn sigaren weer mee. Een erg vooringenomen man. Ik heb geen echt contact met hem gehad.”
Een opgewekte moslima, mét hoofddoekje, komt koffie en koekjes brengen in zijn gezellige appartement op Zuiderhout in Teteringen. Muskens is twee dagen eerder van het oude hoofdgebouw verhuisd naar het nieuwe onderkomen. Zijn vaste chauffeur is nog steeds Mohammed Barrahuti. Ook een moslim. „Een prima kerel. Het contact is gelukkig gebleven.”
Het is de elfde van de elfde als we op de koffie komen. De naamdag van de heilige Martinus, Sint Maarten. Broeder Martinus is zijn naam in het benedictijner klooster waar hij sinds vier jaar als ‘regulier oblaat’ een teruggetrokken leven leidt. Een oblaat is een geestelijke of leek die zich door een daad van toewijding verbindt aan een abdij en zijn leven probeert in te richten volgens de regels van Benedictus.
Op 11 december hoopt Petrus Maria Muskens 75 jaar oud te worden. Zijn patroonheilige, Sint Maarten, sneed zijn eigen mantel in tweeën voor een arme sloeber. Deze dag draaien we de rollen om. De wind snijdt door de botten als we van het oude hoofdgebouw naar het nieuwe appartement lopen. Muskens is gekleed in een rode polo, met korte mouwen! De geest is nog scherp, maar het lopen gaat wat langzamer na de twee herseninfarcten die hem bijna tien jaar geleden troffen. „Ach, wat lichamelijke ongemakken”, wuift hij ze weg.
Na enige aandrang mogen we hem de jas van de verslaggever, die eronder nog een gevoerd spijkerjack draagt, om de schouders slaan. Vanachter een raam klappen enkele broeders lachend in hun handen. „Zo loopt hij nou altijd naar buiten”, moppert de benedictijn die binnen de jas aanpakt, „en dat met dit weer!”
Het appartement is voor het grootste gedeelte werkkamer, bibliotheek. Honderden boeken, tientallen parafernalia. Ze ademen de geest van zijn carrière, van zijn leven. Wetenschappelijke werken over allerlei godsdiensten, katholieke heiligenbeelden, afbeeldingen uit de Koran. Er staat ook een keurig gelabelde ladekast, gevuld met een schat aan gegevens over zijn tijd in Indonesië.
Op dat land promoveerde hij in 1969 met een proefschrift van zeshonderd pagina’s dik. In de Volkskrant werd het destijds als volgt bejubeld: ‘Eindelijk een goed boek over Indonesië’. De in kerkelijke én wetenschappelijke kringen alom geprezen dissertatie resulteerde in een missie van acht jaar in Indonesië.
Op een boekenkast staat een boeddha, op de vensterbank een beeld van Shiva als Nataraja, de kosmische danser. Deze verzameling symbolen geeft aan waar de mens Muskens voor staat: voor het streven naar vreedzame integratie. Integratie van niet-gelovigen met alle gelovigen – wat ze ook geloven.
Aan de manier waarop ze met elkaar praten, is te zien dat het klikt tussen Muskens en Boerefijn. Ze vullen elkaar naadloos aan, lachen om elkaars opmerkingen. Boerefijn heeft haar afstudeerscriptie opgedragen aan haar schoonvader, Theo Joachems. Tijdgenoot en klasgenoot van Muskens, bijna zeventig jaar geleden op kostschool De Ruwenberg in Sint Michielsgestel. Als de bisschop emeritus de door Marieke meegebrachte babyfoto’s aandachtig bekijkt, is heeft hij veel weg van een gewone Brabantse opa die van zijn kleinzoon geniet.
De vraag waarom Boerefijn Muskens heeft bestudeerd, is daarmee nog niet beantwoord. Er liggen twee grote passies aan ten grondslag: journalistiek en theologie. „Toen ik nog bij jullie werkte”, legt de voormalige BN DeStem-collega uit, „en daarna bij Omroep Brabant, zag ik de aandacht voor religie dalen. Geloven werd als achterhaald gezien, de kerken bleven maar leeglopen, dus was het niet actueel meer.”
Door de gebeurtenissen op 11 september 2001 zouden de journaliste en de bisschop later elkaars pad kruisen. Vanaf die dag was de vraag naar de relatie tussen extremisme en geloof namelijk weer actueel. Boerefijn: „Opeens was er weer journalistieke interesse in godsdienst en samenleving. Daarbij ging het natuurlijk voornamelijk om de islam. In de politiek en in de media werd de aandacht voor de integratie van allochtonen met een islamitische achtergrond zo ongeveer het belangrijkste onderwerp.”
Marieke Boerefijn somt een riedel publiciteit op: „In alle kranten, van links tot rechts. In alle weekbladen en maandbladen, van Vrij Nederland tot de Libelle. Op de televisie, van Pauw en Witteman, Kruispunt, Buitenhof, Netwerk tot De Wereld Draait Door en Paul de Leeuw. In deze mediastorm fungeerde bisschop Tiny Muskens voor velen als een baken; anderen beschouwden hem meer als brulboei. Boerefijn: ,,Als Muskens geroepen werd, dan ging hij.”
Zoals het de ware dienaar beaamt. Niet omdat hij zelf zo nodig moest, zegt Muskens nu, „maar om de zaak waar het om ging. Om de mensen. Om het geloof. Om de dialoog. Om God.”
De uitnodigingen kwamen meestal naar aanleiding van uitspraken of acties van de ‘mediabisschop’. Omdat hij iets had gezegd over armen die met kerkelijke zegen een brood zouden mogen stelen. Omdat hij voorstelde dat alle religies God voortaan maar Allah moesten noemen. Vanwege zijn voorstel om tweede pinksterdag in te ruilen voor het islamitische Suikerfeest. Of omdat de katholieke kerk volgens hem het condoomgebruik in Afrika moest stimuleren.
„In de honderden interviews die in mijn literatuurlijst zijn opgenomen”, zegt Marieke Boerefijn, „vond ik een heel mooie. U heeft na zo’n drukke week een keer gezegd dat het u toch mooi gelukt was om God weer vier dagen op de agenda, in het nieuws te krijgen.”
„Dat klopt”, knikt broeder Martinus vanuit zijn gemakkelijke stoel. „Vervolgens begon de voetbalcompetitie of was er een miss-verkiezing, en ging het land weer over tot de orde van de dag.”
De katholieke kerk is het afgelopen jaar vooral op een negatieve manier in het nieuws geweest. Hoe ervaart Muskens die publiciteit?
„Niet goed”, knikt hij, en hij wijst op zijn autobiografie, zoals door hem in 2004 gedicteerd aan auteur Arjan Broers.
„Op pagina 82 kunt u een van de oorzaken van de problemen lezen.”
Op die pagina staat een indrukwekkende opsomming van het aantal assumptionisten in 1963, priesterstudenten aan de kleine seminaries. Augustijnen, kapucijnen, karmelieten, dominicanen, franciscanen, jezuïeten, Witte Paters en leden van het Gezelschap van het Goddelijk Woord. „Daarmee zijn nog niet alle ordes en congregaties genoemd”, zegt broeder Martinus, „net zomin als de grote seminaries en de kostscholen die ook allemaal bomvol zaten.”
In 1963 werden in de 62 filosofica en theologica van Nederland bijna tweeduizend priesterstudenten opgeleid. „De meeste studiehuizen lagen op afgelegen plekken en stonden los van de samenleving. Qua aantallen een hoogtepunt in de religieuze geschiedenis, maar het vormingssysteem stond daardoor onder een te zware druk. Dat heeft ertoe geleid dat er te weinig aandacht aan sommige zaken en aan de studenten zelf besteed kon worden.’’
Zou broeder Martinus anno 2010 nog bisschop Muskens zijn, dan had hij zich de afgelopen jaren ongetwijfeld gemengd en geroerd in dat debat. Nu niet meer, daar zijn anderen voor.
Er klopt een broeder op de deur. De middagdis is gedekt. We lopen mee naar de uitgang. In de eetkamer heerst een montere, vriendelijke sfeer. De gepensioneerde medebroeders van Martinus wensen ons lachend een goede reis en een behouden thuiskomst.
Nou nog een keer promoveren op Muskens, op de integratie, de dialoog of de islam, Marieke?
Broeder Martinus zou dat wel zien zitten: „Nou moet de letter ‘s’ er nog af”, heeft hij haar aangespoord, „van doctor- andus naar doctor.”
Boerefijn zelf twijfelt aan die roeping. „Het behalen van mijn master thesis is al een zware klus geweest. Ik heb er zeven jaar lang één dag per week voor vrij genomen en er de rest van de tijd hard aan moeten werken. Ik had het nooit kunnen doen zonder de steun van mijn man. Een promotie-onderzoek zou minstens zo lang duren.”
Ze zegt wel heel veel zin te hebben in het nieuwe programma over religie dat ze voor Omroep Brabant gaat maken. „Daarin kan ik mijn twee passies voortaan vaker met elkaar combineren.”
Wat dat betreft kan een mediagenieke theologe geen kwaad. „Want”, geeft ze zelf aan, „welk onderwerp is er op dit moment actueler voor een journalist dan de confrontatie en dialoog tussen de vijf grote wereldgodsdiensten? Vooral die tussen christendom en islam?’’
De vraag aan broeder Martinus stellen, zou net zo overbodig als onbeleefd zijn. Maar gelooft Marieke Boerefijn in een God? „Ik weet het niet. Ik zeg niet dat er een God is, maar ook niet dat er geen God is. Ik weet het gewoon niet.”
Muskens twijfelt niet aan het bestaan van God, maar het zal hem om het even zijn hoe we God noemen.
„Misschien is dat wel de meest karakteristieke uitspraak van hem”, merkt Boerefijn op.
„Dat”, heeft broeder Martinus al gezegd voordat hij bij het middagmaal aanschoof, „is ons probleem. Sommige gelovigen zijn bezorgd dat God het niet goed vindt dat we hem anders dan God noemen. Dat is niet zo. Wij hebben dat zelf verzonnen om er ruzie over te kunnen maken. Iedereen spreekt tot God. Allah Jamah Kuasa, de almachtige God.”