Professor Bob de Graaff. Foto Thom van Amsterdam
Hij was de eerste hoogleraar terrorisme en contraterrorisme in Nederland. In oktober is hij benoemd tot hoogleraar inlichtingen en veiligheid op de faculteit militaire wetenschappen, onderdeel van de Nederlandse Defensie Academie in Breda. Een gesprek met Bob de Graaff over terrorisme, vroeger en nu, hoe er door de media mee omgegaan wordt.
Bob de Graaff vertelt over een artikel op pagina 3 van De Telegraaf, ergens in de jaren zeventig. Het haalde die dag geen enkele voorpagina, ondanks de kop: ‘Man met bom aangehouden op Centraal Station’.
“Dat was alles wat er die dag over in de krant verscheen”, zegt Bob de Graaff, “Meer aandacht werd er in de dagen daarna niet aan besteed. Een man met een bom aangehouden, kennelijk met de bedoeling om daarmee het een en ander op te blazen. Daar zouden de media nu iets anders mee omgaan.”
Het ware wellicht beter als de media anno 2010 op dezelfde manier over terrorisme zouden berichten als over dat incident.
“Voor een terrorist is niets zo dodelijk als geen aandacht”, aldus professor De Graaff. “De essentie van aanslagen is het effect van de publieke werking. Dat is belangrijker dan de directe slachtoffers van de aanslag.”
Waar we bang voor moeten zijn? “We moeten helemaal nergens bang voor zijn”, zegt De Graaff, “maar als je helemaal niets uit wil sluiten, dan komt de angst.”
Gewenning speelt ook een rol. “Kijk naar naar Irak. Daar heb je een redelijke kans dat er een bom ontploft bij een verkiezingsbureau, maar toch staan er overal mensen in de rij. Het is een gegeven dat het weerstandsvermogen van een bevolking groeit naarmate er meer ellende is. Men went eraan, zoals de bevolking van Londen aan de dagelijkse bombardementen tijdens de Battle of Britain.”
De Graaff herinnert zich een Zweedse academica op een congres, niet lang na de aanslagen in New York. “Die stond met een gepijnigd gezicht ernstig te vertellen dat een aanslag met een massavernietigingswapen alle hoop uit de samenleving zou halen.” De aanslagen op 9 september 2001 hebben voor terroristen de lat een stuk hoger gelegd. “Wie een aanslag van enige importantie wil plegen, ziet zich min of meer genoodzaakt om meer dan 3000 slachtoffers te scoren. Met gekaapte vliegtuigen gaat dat na 9-11 niet meer lukken. Dan ga je al denken aan een zogenaamd CBRN-wapen: een chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair wapen.”
De wedloop tussen terroristen en veiligheidsdiensten is de laatste tien jaar vooral een technologische wedloop geworden.
“Een kat- en muisspel”, zegt De Graaff, en noemt het voorbeeld van Richard Reid, de terrorist die er twee maanden na de aanslagen in New York niet in slaagde om een in zijn schoen verborgen bom tot ontploffing te brengen. “Sinds die poging moeten passagiers op sommige luchthavens nu nog steeds hun schoenen uitdoen en apart door een röntgenapparaat laten controleren. Intussen zijn er weer allerlei snuffelpalen en apparaten ontwikkeld die dat zouden moeten kunnen doen. Bij controle van vloeistoffen, zoals drank en toiletspullen, die al dan niet mee aan boord mogen, spelen ook technologische ontwikkelingen mee.”
Twee weken geleden werden er in Nederland op verzoek van België drie terroristenverdachten opgepakt. Werden die eigenlijk al gevolgd door de Nederlandse diensten? “Dat weet ik niet”, aldus professor De Graaff, “maar volgens de nationaal coördinator terrorismebestrijding is er geen dreiging naar Nederland geweest.”
De Algemene Inlichtingen en Veiligheids Dienst is op dit moment ook niet meer beducht voor een georganiseerde binnenlandse dreiging, na het uiteenvallen en de veroordeling van de Hofstadgroep. Anders dan in Duitsland van waaruit naar schatting op dit moment ongeveer 200 aspirantterroristen vertrokken zouden zijn naar Pakistan of Afghanistan om daar opgeleid te worden.
“In Groot-Brittannië schat men het aantal mensen dat in staat wordt geacht om daadwerkelijk een aanslag te plegen op meer dan 2000. Het grote probleem is hoe die allemaal in de gaten te houden. Achteraf bleek dat de Britse inlichtingendiensten de daders van de bomaanslagen op de bussen in Londen in 2005 in hun dossiers hadden. Waarom die niet tot op die dag gevolgd zijn? Het antwoord zou kunnen zijn dat het logistiek onmogelijk is om altijd alles in de gaten te houden. Los van de vraag of wetgeving dat überhaupt toe zou staan; probeer je eens voor te stellen wat er aan te pas komt om slechts 150 man dag en nacht in de gaten te houden.”
De Graaff legt uit dat terroristen bovendien altijd een groot voordeel hebben op contraterroristen. “Ze hoeven maar één keer geluk te hebben, terwijl de overheid dat altijd moet hebben. Dat is een essentieel onderdeel van het kat- en muisspel. Dat was in 1984 de belangrijkste boodschap van de IRA aan het partijcongres van de conservatieven in Brighton. Margareth Thatcher en de hele partijtop bleven toen gespaard bij de aanslag waarmee de IRA hen had willen uitschakelen. De IRA reageerde laconiek met de waarschuwing dat de Britten altijd opnieuw geluk nodig hadden, en zij zelf maar één keer.”
Zoals vijf jaar eerder toen de IRA op een dag twee keer scoorde. Lord Mountbatten en drie anderen werden met de boot van Mountbatten opgeblazen, terwijl elders in Ierland achttien Britse parachutisten met twee bommen werden gedood.
Uiteraard werken alle westerse veiligheidsdiensten nauw samen als het om bestrijding van fanatisme en terrorisme gaat. De aanpak verschilt van land tot land.
Volgens De Graaff is er in andere landen veel belangstelling voor de Nederlandse benadering. Hij noemt het ‘de zachte kant, de brede benadering’. Die behelst volgens hem het grootste gedeelte van potentiële fanatici en terroristen zo vroeg mogelijk zien te signaleren, te volgen en zo nodig in de kraag te pakken.
“In die aanpak wordt de aandacht niet gefocust op de fase waarin daadwerkelijk geweld gebruikt wordt, maar op het hele traject erheen, waarin de radicalisering tot stand komt. Het gevaar van die aanpak is dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich ontwikkelen tot een gedachtepolitie.” Volgens professor De Graaff kan de ‘brede benadering’ alleen maar slagen als de overheid niet alles wil regisseren. Zoals in Nederland.
“We hebben hier een goede traditie van een overheidsbeleid dat een zekere mate van academische vrijheid toestaat. Ik heb me in mijn publicaties altijd zonder problemen of gevolgen kritisch op kunnen stellen tegenover de veiligheidsdiensten. Heel anders dan bijvoorbeeld in Duitsland waar een wetenschapper op dit terrein door zijn collega’s al gauw als een halve collaborateur gezien wordt.”
Professor De Graaff blijft drie dagen per week in Utrecht college geven. De resterende twee dagen doet hij in Breda vooral historisch en wetenschappelijk onderzoek. In het kader van dat onderzoek richt hij zich onder meer op de effecten die daden van terrorisme op de samenleving hebben en de verschillen in die effecten op korte en langere termijn.
“Dat kan van alles zijn”, zegt hij, “en soms krijg je jaren later te maken met effecten die de terroristen zelf niet eens verzonnen kunnen hebben. Zoals astmatische aandoeningen bij mensen die in New York na de aanslagen geholpen hebben met puinruimen. Een ander effect is bijvoorbeeld de pijn die wordt veroorzaak bij de partner van een politieman die door de RAF vermoord is als de mogelijk vervroegde invrijheidstelling van de dader in de publiciteit komt.”
Juist in de tijd dat de Rote Armee Fraktion in Duitsland aanslagen pleegde, terwijl in Nederland de Rode Jeugd en de Molukse treinkapers actief waren, werd er veel laconieker mee omgegaan.
“De bomaanslagen van de Rode Jeugd werden toch een beetje als baldadigheid gezien, maar daar zou tegenwoordig heel anders over gedacht worden.”
Gaande zijn onderzoek aan de Nederlandse Defensie Academie werkt professor De Graaff aan een boek over fanatisme. “Een begrip dat vaak gekoppeld wordt aan religie.”
Europa heeft vroeger eeuwenlang met allerlei vormen van religieus fanatisme te maken gehad. Kent de islamitische wereld ook een Verlichting, nu, of vroeger? Volgens De Graaff heeft het fanatisme tijdens de westerse Verlichting ook te maken gehad met seculiere invloeden.
“Islamistische organisaties hanteren een politiek georiënteerde vorm van islam om zich af te zetten tegen het kapitalisme en het communisme. Sommig islamistisch denken vertoont overeenkomsten met de ideologie van het Russische terrorisme aan het einde van de negentiende eeuw, de Franse Revolutie, maar ook het apocalyptisch denken onder sommige christelijke milities in Amerika. Het is een hutspot, waarin allerlei religieuze en politieke elementen door elkaar gehusseld worden. Velen stoppen er iets in en halen er iets uit.”
De Graaff ziet in de verhoudingen tussen religie en staat bij moslims en christenen wel graduele, maar geen absolute verschillen. “Er is wel een grote mate van diversiteit binnen beide geloofsgemeenschappen, maar de centrale waarden van de Franse Revolutie worden in ieder geval gedeeld. Al staat de invulling ervan altijd ter discussie.”
+++++++++++++
Bob de Graaff
Bob de Graaf staat in militaire en wetenschappelijke krijgen bekend als dé Nederlandse specialist op het terrein van wetenschappelijk onderzoek betreffende
inlichtingen en veiligheid.
Zijn benoeming is mede mogelijk gemaakt door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Tevens biedt de Faculteit, in samenwerking met de
Universiteit van Amsterdam, vanaf dit academisch jaar een minor Inlichtingen en Veiligheid binnen de studierichting Krijgswetenschappen aan.
Het vakgebied ‘Inlichtingen en Nationale Veiligheid’ (I&NV) richt zich op de studie van inlichtingen en de wijze waarop dit van invloed is op veiligheid. De resultaten
van deze studie zijn van belang bij de besluitvorming over de inzet van militaire macht en middelen in conflict en oorlog.
Professor de Graaff (1955) was tot januari 2010 hoogleraar Terrorisme en Contraterrorisme en directeur van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme
(CTC). Hij was de eerste hoogleraar op dit vakgebied in Nederland. Hiervoor werkte hij o.a. aan de Vrije Universiteit, de Erasmus Universiteit, het Instituut voor
Nederlandse Geschiedenis en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is momenteel ook verbonden aan de afdeling Geschiedenis van
Internationale Betrekkingen van de Universiteit Utrecht.
De Faculteit Militaire Wetenschappen verzorgt het wetenschappelijk onderwijs binnen Defensie. Hoogleraren, onderzoekers en docenten van de Faculteit houden
zich bezig met de theorie en de praktijk binnen de krijgsmacht en brengen die kennis over op toekomstige officieren. Daarnaast verricht de Faculteit onderzoek in
dienst van Defensie.
Bob De Graaff is getrouwd en heeft zes kinderen, waarvan drie uit een eerder huwelijk. Hij woont in België.