Al op de drempel voel ik me helemaal thuis in Café Krijnen, maar eerst loop ik met kastelein Jan Krijnen onze stambomen na. Om te voorkomen dat we van nepotisme of vriendjespolitiek beschuldigd worden. Wie het niet gelooft gaat zelf maar op zoek in gemeentelijke archieven, maar we zijn géén familie. In de verste verste niet. Ook al zit er een filosoof aan de stamtafel, die na een slok bier laat weten dat we allemaal familie zijn. „Als je maar ver genoeg terug gaat, tot Adam en Eva en de apen.”
Dat zal wel, maar mijn wortels groeiden in Terheijden en Wagenberg en die van de Bergse Krijnens sinds mensenheugenis aan de Oosterschelde. Helaas geen familie, want wel een heel mooie tak.
Een eeuw geleden waren de Bergse Krijnens veehandelaren, slagers en kroegbazen. Ze kochten veulens en paarden op de veemarkten in Rotterdam, die in West-Brabant werden doorverkocht als werk- en trekpaard: het leven en het lot van van een paard in vroeger tijden. Aan het eind van hun carrière werden ze weer opgekocht door de Krijnens, om ze te slachten en het vlees aan andere Bergenaren te verkopen. Op iedere edele viervoeter twee keer de handel, twee keer de omzet, twee keer de winst.
Een andere opmerkelijke draad in de Bergse dynastie: de zonen kregen van de ouders een café op hun trouwdag. Bruidsschat en garantie voor een zekere toekomst.
Anno 2011 heet zowel de kroegbaas als het café Jan Krijnen, maar de meeste Krabben kennen het café nog als Door Krijnen. Door is zijn grootmoeder die op 1 mei 1940 het café opende waar het nu nog steeds zit: op de hoek van de Dubbelstraat en het Klein Weike.
Aan een pilaar hangt een zwarte paardenkop. Afkomstig van een van de ooms, die van Café de Paardenhandel. Jan, die Café Krijnen in 1989 overnam van oma Door, heeft vele verhalen over de andere ooms en hun cafés in Bergen op Zoom en Steenbergen. Zijn eigen vader en moeder wonen nog steeds pal naast het café in de Dubbelstraat. Jan en Marloes wonen er ook tegenaan, aan de andere kant, aan het Kleine Weike. Ze kunnen allemaal binnendoor van het ene pand naar het andere.
Jan weet niet of er over twintig jaar nog een Krijnen achter de bar staat. De oudste twee van de vier kinderen zitten op het vwo, en moeten straks net als de twee jongsten hun eigen koers bepalen.
Jan was in de beginjaren boekhouder, Marloes verpleegkundige; het café deden ze er ‘s avonds bij. Buiten de deur werken doen ze niet meer. Nu Peter en Angelia Lameir een aandeel in de zaak genomen hebben, is er zowaar ieder jaar ruimte voor wat vakantie.
In Café Krijnen is de geest springlevend. Het heeft een ziel. Je voelt al op de drempel of een café dat heeft. Als stop je een miljoen in een nieuw café, een ziel kan niemand kopen. Het is het resultaat van een jarenlang brouwproces. Twee onontbeerlijke ingrediënten voordat de ziel een beetje begint te borrelen en gisten: de juiste waard, de juiste klanten. Dat bouwt en brouwt een ziel.
Jan en Marloes hebben geperfectioneerd wat wijlen Door en haar klanten vanaf 1940 gebouwd en gebrouwd hebben. Het café is een huiskamer bomvol ons kent ons. Er wordt volop gekust en geknuffeld bij binnenkomst en afscheid. Veel gegrapt en voor de gek gehouden, vaak en hard gelachen. Zeven dagen per week open, negentig procent vaste klanten. Maar pas op: ze blijken ze elkaar toch niet niet allemaal te kennen. “Ze komen in etappes”, zegt Jan, “net een drieploegendienst. Er zijn er die alleen maar ‘s morgens komen, of alleen maar ‘s middags, en alleen maar ‘s avonds. Ik weet zeker dat er klanten zijn die hier dertig, veertig jaar geleden al kwamen, die andere klanten, die al bij mijn oma kwamen, nog niet kennen. Dan heb je er ook nog die één keer in de week komen, de een op donderdag, de ander op vrijdag, of op zaterdag.”
Maakt niet uit welke dag, er is altijd wat te doen. De Pedaleurs, de rallyclub, smartlappenkoor, twee visclubs, muziek, Vastenavond, het genootschap van de vrienden van de ansjovis. Een biljart dat na een druk op een knop onder de eiken vloer verdwijnt.
Het is zondagmiddag. We zitten binnen aan de stamtafel te ouwehoeren, terwijl de repetitie van de harmonie in het bovenzaaltje door het plafond dreunt. Zoevend langs het pand trappen de deelnemers aan de jeugdronde de klinkers uit de Dubbelstraat. Naast het volle terras op het Kleine Weike buldert een gasbrander onder een pan zo groot als een vuilnisvat. De stomende mosselen komen voor de tweede keer omhoog. De klanten schuiven aan. De ziel van het café borrelt, binnen en buiten.