Hans Kusters (Breda, 1942) is al veertig jaar actief in de muziekindustrie. Niet door zelf te zingen of te spelen, maar als producent en platenbaas. Met succes, al moest hij daarvoor soms praten als Brugman. ‘Annabel moest ik Hans de Booij door zijn strot douwen.’
Van carnavalsmuzikant via cartoonvertaler en zanger tot een succesvolle producent. Hans Kusters heeft alleen al in de Benelux in veertig jaar met zijn eigen productiemaatschappij ruim drie miljoen albums en cd’s in de markt gezet.
Producer en impresario van zoveel artiesten dat ze hier niet op één pagina passen. Zeventig jaar jong, nog steeds een spring in ’t veld. Iemand die altijd doorgaat, met een neus voor talent. Groot in België, als ontdekker van Ferre Grignard, Clouseau, Wannes van de Velde, Ingeborg, Lange Jojo, Roland van Campenhout, Dirk Van Esbroeck, El Fish, The Wolf Banes.
En Kusters was ook producer van Olé Olé Olé, We are the Champions, het nummer dat hij in 1985 opnam met Ronald Verlooven, le Grand Jojo en de selectie van Anderlecht. Wereldhit, clublied van duizenden sportverenigingen over de hele wereld. Wat je er ook van vindt, mondiaal is het waarschijnlijk het bekendste voetbal- en sportlied. Alleen al in Japan werden er in 1994 meer dan twee miljoen exemplaren van verkocht.
Maar net zoals Dennis Bergkamp vliegt De Kust nooit van zijn leven. Zodat de exportprijs van JASRAC (de Japanse Buma Stemra) door de Japanse ambassadeur in Brussel uitgereikt moest worden.
In Nederland is hij bij het grote publiek niet zo bekend, bij de muzikanten kan hij niet kapot. Wat ze in Nederland ook maakten, wel of geen succes, Kusters zorgde ervoor dat het in België begon te lopen. Hans de Booij, Stef Bos, Rowwen Hèze, Boudewijn de Groot. Al moest hij er af en toe de blaren voor op zijn tong praten om die ergens van te overtuigen.
„Neem Annabel”, zegt hij in het sfeervolle kantoorpand in het piepkleine Kobbegem, letterlijk onder de rook van de Mort Subitebrouwerij. „Dat nummer lag al twee jaar op de plank, door Herman Pieter de Boer voor Boudewijn geschreven. Die zag het niet zitten. Ik heb het Hans de Booij zo ongeveer door zijn strot moeten douwen. Wie kent dat nummer nu niet?”
Net als What shall we do with a drunken sailor en Ring, ring, I’ve got to sing van Ferre Grignard. „Ik hoorde Ferre in het Antwerps café De Muze en mijn nekharen gingen overeind staan. Kippenvel! Bij muziekuitgeverij Primavera, waar ik toen werkte, vonden ze het niks. Daar zaten ze nog helemaal in de jaren vijftig, en de euforie van Soeur Sourire, die zingende non. D’n Ferre vonden ze maar een stinkend stuk langharig tuig.”
Het begon allemaal in Breda. „Ik ben in Ginneken geboren, helaas vijf dagen na de annexatie door Breda.” Als leerling van de Rijks HBS belandde hij in carnavalsband de Leutgadommes en hing af en toe de zanger uit. Leefde er lekker op los, in zijn geboortestad en – zoals zoveel Bredanaars in die tijd – vrijwel ieder weekeinde in Antwerpen.
Met een frons: „Niet iedereen heeft dat overleefd, op de heenweg of op de terugweg over die oude weg langs In de zomer van 1964 vertrok hij op een scootertje naar Spanje. Om wat later dan gepland terug te keren, vanwege een affaire met een Spaanse schone. Grijnzend: „Was een beetje uit de hand gelopen.”
Begin oktober bleek te laat om zich nog in te schrijven voor de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven, Sint Joost in Breda of de Toneelschool in Maastricht. Drie opleidingen die Hans Kusters wel iets leken, al lagen er geen brandende ambities aan ten grondslag. „Ik wist niet precies wat ik wilde.”
Niet dat het iets uitmaakte wat ie wilde. Kusters senior, Adjudant der Cavalerie op de KMA, had over dat soort keuzes bij voorbaat een veto uitgesproken. Wat de militaire senior betrof had de levensgenietende junior helemaal niets meer te kiezen. De Kust kreeg het bevel met zijn diploma van de Rijks HBS in Breda zo snel mogelijk een baan te zoeken.
Punt uit. Inrukken!
Na een paar vruchteloos verlopen sollicitatiegesprekken viel zijn oog op een advertentie in Dagblad De Stem, voorloper van deze krant. Het roemruchte jeugdblad Robbedoes zocht een Nederlander om Franse strips te vertalen voor de Nederlandse markt. Bij de Brusselse uitgeverij Dupuis bedacht men dat het wellicht geen goed idee was om een geboren Vlaming de teksten van André Franquin in het Hollands om te laten zetten.
„Ik bleek de veertigste te zijn die een proefvertaling mocht maken”, lacht Hans Kusters 48 jaar na dato. „Al mijn voorgangers hadden vruchteloos zitten worstelen op Gaston Lagaffe.”
Guust Flater dus, met lachmeeuw Meeuwtje, Juffrouw Jannie, agent Vondelaar en het nooit getekende contract van Meneer Demesmaeker. Omdat Demesmaeker na iedere flater van Flater weer woedend de pagina uitbeende, het contract verscheurend. Terwijl Gaston Lagaffe in de oorspronkelijke Franse tekst op iedere pagina minstens een keer m’Enfin! roept. Kusters dacht er tien seconden over na en maakte er Nou Moe! van.
„Juist op die uitdrukking hadden die andere vertalers zich stukgebeten”, zegt Kusters. Alleen al vanwege Nou Moe! kreeg ik een contract aangeboden en had ik mijn eerste baan in Brussel.”
Het zou niet de laatste keer zijn dat Kusters met beide handen een kans greep die toevallig zijn pad kruiste. Aan het vertalen kwam een eind toen Peter Middeldorp, de man die hem binnengehaald had, van Brussel naar Haarlem verkaste. (Om daar carrière te maken bij Spaarnestad en vervolgens door te stomen tot directievoorzitter van de VNU Tijdschriftengroep.)
„Zijn opvolger was een Vlaming die er de ballen van begreep. Hij maakte van al mijn proefvertalingen een bloedbad, met zijn rode potlood. Ik had binnen een week slaande ruzie, het werd tijd voor iets anders.”
Dat vond de nieuwe hoofdredacteur kennelijk ook, want die wees hem op een vacature bij muziekuitgeverij Primavera, die in België de catalogus van Philips uitgaf. Daar trof hij een baas met wie het meteen klikte: Lammy van den Hout. De geboren Tilburger die onder de artiestennaam Erik Franssen de eerste zanger van The Ramblers was. Voor Lammy ging hij in Antwerpen en Brussel op zoek naar talent.
Intussen werd hij bij de Vlaamse omroep BRT (nu VRT) tot supervisor van Tienerklanken benoemd, waar hij de gelegenheid aangreep om Nederlandse muziek in België te promoten. „Dat ging me goed af”, zegt hij in zijn met gouden platen, dankbetuigingen, foto’s en schilderijen vol gehangen kantoor.
„Als het in Nederland liep, dan begon het in België binnen drie weken ook te lopen. Golden Earring, Shocking Blue, Earth Wind and Fire: ik zorgde ervoor dat ze in Vlaanderen op de buis en daarna in de zalen kwamen.” Maar ook grote buitenlandse namen bracht hij naar de Benelux en Europa. De bewijzen hangen aan de muur: ingelijste gouden platen voor albums van U2, Bruce Springsteen, Tom Waits, Elvis Costello, Burt Bacharach, Jean Michel Jarre, de verkoop voor de Benelux en Duitsland liep via zijn kantoor in Kobbegem.
Het kippenvel van het talent van Ferre Grignard nog in zijn nek raakte Kusters eind jaren zestig steeds meer gefrustreerd door zijn bazen die de nieuwe tijd niet aan zagen komen. Dan doe ik het zelf wel, dacht hij, om op 1 mei 1972 de daad bij het woord te voegen en Hans Kusters Music (HKM) op te richten. Door dat kippenvel heeft hij zich altijd laten leiden.
„Als ik iets heel goeds tegenkom dan herken ik dat, en vervolgens ga ik er helemaal voor.” Zoals met Clouseau, ook al werden van de eerste door hem geproduceerde en geplugde single – Brandweer – precies 472 exemplaren verkocht.
„Maar ik geloofde in die band, dus bleef ik stug doorgaan.” De rest van het verhaal is bekend. Van de twee volgende cd’s werden 100.000 en 180.000 verkocht.
Stef Bos idem dito. „Men zag Papa niet zitten, maar ik wel. Werden er ook meer dan 100.000 van verkocht, en daarna nog meer in Zuid-Afrika.” Om het geld, of alleen om het geld is het hem nooit gegaan. „Het was passie en het is nog steeds passie. Geloof in iets, in iets moois, in iets goeds. Daar ga ik altijd voor.” Hij pakt een stapel cd’s: „Kijk maar, dit kost me alleen maar geld, maar dit blijf ik doen.”
Het zijn opnames van Vlaamse en Nederlandse schrijvers die hun eigen werk voorlezen. Zoals Hugo Claus, Herman de Coninck, Harry Mulisch, Herman Brusselmans en Jan Wolkers. „De boeken van die schrijvers gaan niet verloren, maar ik wil dat hun stemmen ook voor het nageslacht bewaard blijven. En de manier waarop ze hun eigen boeken voorlezen, want niemand kan dat beter dan de schrijver zelf.” Hij laat nog een doosje zien, met vier cd’s erin.
Met een knipoog: „Voordat je ten onrechte denkt dat ik altijd gelijk heb.” Het zijn in totaal 75 tracks. Alleen de 23 songs op schijfje 3 zijn geen hit geworden. Al kan dat nog veranderen, want ze zijn stuk voor stuk via iTunes aan te schaffen. Met iTunes belanden we op een ander terrein waarop hij hyperactief is: auteursrechten.
Niet geheel onbegrijpelijk voor een producer is Kusters sinds 1970 aangesloten bij de Belgische auteursrechtenorganisatie Sabam, waarvan vijftien jaar in de Raad van Bestuur. „Hoe je het ook wendt of keert, de auteursrechten van artiesten, muzikanten en schrijvers moeten beschermd worden.”
Hij begint luidkeels aan een tirade tegen illegale downloads en mensen die zich daarmee bezig houden. Het model van iTunes (downloaden tegen betaling) ziet hij wel zitten, omdat de rechten daarmee redelijk veilig zijn en de afdracht gedekt is. Spotify (dat muziek als stream aanbiedt) is volgens hem uit den boze omdat een muzikant daar nagenoeg geen cent mee verdient.
„Maar ik ben natuurlijk niet gek. De muziekwereld is veranderd, of ik het daar nou mee eens ben of niet. Vroeger bestelde ik 50.000 cd’s als Rowwen Hèze een nieuw album uitbracht, tegenwoordig minder dan de helft. Waar het heen zal gaan, met welk model het zal eindigen, dat weet ik niet, dat weet niemand.” Wel weet hij zeker dat er om de zoveel tijd vanzelf weer iets goed komt. Dat zijn nekharen dan vanzelf weer overeind gaan staan, dat hij er kippenvel van krijgt. Dat hij er dan weer helemaal voor gaat, ‘ook al zal het misschien niet altijd lukken.’
Een blik op zijn Rolex. „Excuses, maar ik moet echt weg, ik heb om vijf uur in Antwerpen een afspraak met de weduwe van Wannes van de Velde. Ik wil iets gaan doen met zijn oeuvre, als eerbetoon, maar ze wil precies weten wat, voor ze haar toestemming geeft.”
Na 48 jaar als Nederlander tussen Belgen voelt hij zich Belg én Nederlander. „Natuurlijk voel ik me hier helemaal thuis, anders was ik er niet gebleven. Maar Breda is toch ook nog steeds thuis. Ik ben er tientallen keren per jaar, ook al omdat ik alle zakelijke afspraken met Nederlanders halverwege Brussel en Hilversum maak, in Het Jagthuis, in De Fazanterie, of in een van de kroegen in ‘t Ginneken.”
Hans Peter Kusters
Hans Peter Kusters is op 5 januari 1942 in Breda geboren. Op de Rijks HBS speelde hij de tuba bij carnavalsorkest De Leutgedommes, samen met trompettist Bert Slijk, Bert de Bont op de dikke trom en de latere jazzpianist Jack van Poll. Als zanger bracht hij onder de naam Bart Jansen een cover uit van De Werkmens van Yvan Heylen. Verder trad hij op met de liedjes Nassibal en Op een klein stationnetje, een productie van Peter Koelewijn, met wie hij even een duo vormde. Zijn labels heten Hans, HKM en September (Jazz) en HKM Literatuur. Hans Kusters is in november 2002 door Koningin Beatrix tot Ridder in de orde van Oranje Nassau geslagen. In 2007 is hij door Radio 2 gelauwerd met de trofee ‘Onvergetelijk’ voor zijn verdiensten voor de Nederlandse showbizz. Vorige week is hij door Koning Albert van België benoemd tot Officier in de Kroonorde. VTM-kijkers kennen hem als een van de vaste moppentappers in het programma HT&D (Hygiëne Thuis & Daarbuiten), met Urbanus, Wendy van Wanten en Helmut Lotti. Kusters woont afwisselend in Kobbegem, in Retranchement en in Spanje. Hij is getrouwd en heeft een dochter en een zoon uit een eerder huwelijk.
Overzicht producties en artiesten: www.hanskustersmusic.be