Het leukste van mijn mooie vak zijn de onverwachte ontmoetingen. Soms met mensen die pardoes je pad kruisen, van wie je tot op dat moment nog nooit van gehoord had.
Soms met mensen die bekend zijn, omdat ze ergens heel goed in zijn, of iets fout gedaan hebben, of die tegen wil en dank in de waan van de dag beland zijn. Alle ontmoetingen zijn op de een of andere manier leerzaam geweest. Waarom iets niet te doen bijvoorbeeld, of hoe zelf iets beter te doen. Waarom je eigen mazzel te prijzen, iedere dag dat je niet overkomt wat anderen overkomen is.
Diep respect voor alle paralympiërs, die lak aan hun handicap hebben en met keihard werken binnen hun beperkingen uit proberen te blinken. Bewondering voor de humor en de ongeremde levenslust van knokkertje Kelly van Zon, die toegeeft dat ze hooguit een beetje waggelt, maar dat geen handicap voor tafeltennis zou willen noemen.
En die keihard in de lach schiet als ze vandaag in Londen op haar iPhone de volgende anekdote leest.
Ooit (1986, NAC-Helmond Sport, 2-0) was ik getuige van een wonder. Althans, dat dacht ik heel even, toen ik een invalide uit zijn rolstoel zag springen. Pal voor de eretribune in het oude NAC-stadion aan de Beatrixstraat, waar de man samen met een paar lotgenoten op de eerste rang zat.
Tot het moment dat hij zich, samen met alle valide Bredase supporters, genaaid voelde door scheidsrechter Egbertzen, die Hans Kraay jr. uit het veld stuurde. Tot dat moment de invalide uithangend, smeet hij de deken van zijn knieën af en klom schuimbekkend hoog in het gaas om vandaar scheldend de umpire te proberen bespugen.
Zesentwintig jaar later vraag ik me af hoe lang hij destijds, behalve de suppoosten bij NAC, ook de geneeskundige en sociale verzekeringsdiensten voor het lapje heeft weten te houden.