Brabanders die willen begrijpen waarom Hollanders carnaval niet begrijpen moeten Godfried Bomans weer eens lezen. Geboren in Den Haag, getogen in Haarlem, volgens hem ‘het Hart van Holland, die strook nattigheid tussen Texel en Den Briel’. Dat land waar men niets van carnaval moet hebben, laat staan dat men er iets van begrijpt. Bomans heeft het geprobeerd en een paar pareltjes over carnaval geschreven.
Over de zeventien carnavalsorden die hem in de jaren‘’50 en ’60 in Brabant en Limburg zijn verstrekt.
Over zijn reis naar Nijmegen in een pak van op te blazen plastic druiventrossen.
Toen hij dat op het toilet van de trein gedaan had, kon hij er niet meer uit, zodat hij via Nijmegen en Arnhem op het carnaval in Kleef belandde.
Onvergetelijk is zijn eerste kennismaking met carnaval.
In Bergen op Zoom, waar de verbijsterde Haarlemmer vanuit zaal Thalia, op de Parade achter de Gertrudiskerk, de waanzinnige menigte gadeslaat: ‘Toen ik neerkeek op die kokende zee van zingende en botsende, springende en hossende mensen, die met wijd open ogen, als in een extase van vreugde om hun as draaiden, de armen gespreid en het hoofd in de nek geworpen, toen begreep ik dat ik dat niveau nooit of te nimmer zou halen’.
Hij probeert het toch, tevergeefs.
Na een poging tot dansen op één been wordt hij uit de zaal gezet omdat hij de stemming bederft. Uiteindelijk weet hij met een aantal andere Hollanders aan de waanzin te ontsnappen.
Nadat een psychiater in het gezelschap aangesproken is door een banaan, slaat de angst toe.
We rezen als één man op, grepen onze jassen en begaven ons regelrecht naar het station. ‘Agge mar leut et,’ hoorden we de banaan nog zingen.
‘Gewoon doorlopen’, fluisterde iemand naast me, ‘als we dicht bij elkaar blijven, kan ons niets gebeuren.’