Mooi verhaal in Algemeen Dagblad/BN DeStem over Paul Dogger. Een van de vele namen die ik gaandeweg vergeten was, maar nu weer springlevende herinneringen. Paul(tje) Dogger was dertig jaar geleden een groot tennistalent, zij het zonder een goede opslag, maar met fenomenale dropshots en een mooie dubbele backhand. Tis allemaal weer even geleden, maar van het voorjaar 1982 (Roland Garros) tot en met januari 1996 (Australian Open) mocht ik van mijn baas voor de dagbladen van Audet over tennis schrijven. Ruim veertig Grand Slams in Melbourne, Parijs, Londen en New York, de Grand Slam Cups in Parijs, Stuttgart, München, en nog een stuk of zeventig andere toernooien en Davis Cups in binnen en buitenland. Mooie tijden, mooie memories. Ik heb duizenden wedstrijden gezien, en tientallen piepjonge spelers waarvan ik dacht dat ze de wereldtop zouden gaan halen. Dat klopte in een paar gevallen, bijvoorbeeld de Williams, Martina Hingis, Stefan Edberg, Mats Wilander, André Agassi, maar van de meeste van die toppers in spe heb ik later nooit meer iets vernomen. De top is maar smal, life is hard. In mei 1988 was ik net terug van mijn eerste sabbatical, en een rondje om de wereld. Onderweg deed ik voor de kranten in januari de Open Australian, waar Mats Wilander in de finale van eerste editie van de op het hardcourt van het splinternieuwe Flinders Park Pat Cash in een marathon partij had verslagen. Cash verscheen op de persconferentie op blote voeten, bloedend uit alle tenen en allebei zijn voetzolen. Heel anders, dat hardcourt, dan het gras van Kooyong, waar tot dan in Melba op getennist werd. Daarna gingen we verder, naar Nieuw Zeeland, Caledonia, Samoa, Tahiti en de USA, waar we een dikke lease Mercedes van Los Angeles naar Miami brachten, en alleen de brandstof hoefden te betalen. Begin mei, net terug in Nederland, was mijn eerste klus het invitatietoernooi van kunstverzamelaar, mecenas en tennisliefhebber Gies Pluim in Ede. Grote namen speelden daar, gelokt door groot geld, op gravel, als als opwarmertje voor Roland Garros. Daar baarde ‘Doggertje’ opzien door Tierry Tulasne en Michiel Schapers te verslaan, voordat hij met tweemaal 6-4 in een uitstekende partij onderuit ging tegen Ivan Lendl. Een jaar later won hij met zijn Mokumse bluf in Ede nog een keer van een veel hoger geplaatste speler, nu van Francesco Cancellotti, voordat hij van John McEnroe verloor. Daarna zal ik hem nog wel eens gezien hebben, in eerste rondes in Rotterdam of Hilversum, of op andere toernooien, voordat hij in mijn vergetelheid verdween. Om vanmorgen weer op te duiken in een lang verhaal in het AD. Van de hand van Carl Houtkamp, met wie ik destijds tientallen toernooien samen gewerkt heb. Omdat de bureaus in de perszalen op de Grand Slam destijds zo’n beetje in landenteams waren ingedeeld. Paul Dogger heeft een boek geschreven, net zoiets als dat van Andy van der Meijde, over een carrière die gecrasht is door vrouwen, drank, sex, drugs and rock and roll. Er komen geloof ik nogal wat namen voorbij, die nog veel meer herinneringen bij me wakker maken. Zoals Stanley Franker, destijds bondscoach van de KNLTB, die het wel zag zitten met zijn protegé Paul Dogger. Ik had een redelijke relatie met Franker, tot ik op een gegeven moment een analyse over zijn functioneren had geschreven die hem kennelijk niet goed bevallen was. Zodat het laatste woord wat ie ooit tot me gesproken heeft, toen ik hem in 1995 op Flushing Meadows op een bijbaan tegen kwam, in ieder geval aan duidelijkheid niets te wensen overliet: ‘Lul’. Op mijn antwoord – ‘Dank je Stanley, mooie dag verder’ – reageerde hij niet meer.
Algemeen Dagblad: Het ontspoorde leven van voormalig supertalent Paul Dogger.
Facebook: artikelen van 1988