Een van de namen die onlangs viel in Rosmalen bij de reünie van de vaderlandse tennisjournalistiek van vroeger was natuurlijk die van Fred Froger. Al aardig op leeftijd toen ik hem in 1982 op Het Melkhuisje leerde kennen. Vreselijk aardige vent, met een gegroefde kop, geweldig innemend, en ook een geweldige innemer. Van biertjes, borrels, champagne en sigaren.
Prachtige prater ook, mooie verhalen, met een deftig Haags accent. Ik ben er nog niet achter wanneer hij is overleden, maar als er in de jaren tachtig en negentig nergens getennist werd, was de bar van perscentrum Nieuwspoort zijn huiskamer. Daar heeft hij heel wat uren, dagen en avonden doorgehaald.
Met zijn maat Joop Bartman, chef Nieuwsdienst van Dagblad De Stem, secretaris en erelid van de NVJ, penningmeester van het Persmuseum, bestuurslid van de Nederlandse Journalisten Kring, iets bij het Internationale Instituut voor de Sociale Geschiedenis, Ridder in de Orde van Oranje Nassau, als strijdbaar anti-fascist de onvermoeibaar aanjager van de Vereniging Comité Waakzaamheid Breda. Joop (Haarlem, 15 juni 1918 – Breda, 22 september 1994) was in Breda mentor van drie lichtingen aankomende journalisten, in ‘De Klasjes van Bartman’.
In al zijn functies verkeerde Joop geregeld in Den Haag, waar hij ook zijn klasjes mee naartoe nam om kennis te maken met de politiek. Veel Haagse dagen van Joop eindigden aan de bar van Nieuwspoort, met Fred. Er zijn ochtenden geweest dat Bartman in alle vroegte als eerste op de redactie van de Reigerstraat in Breda opdook. Recht vanaf het station, na een nacht doorhalen in Den Haag, en hij zal ongetwijfeld wel eens overnacht hebben op de logeerkamer van Fred. Die in die periode tot zijn stomme verbazing een fikse erfenis ontving, van wijlen een hoogbejaarde tante, waarvan hij zich de naam door de notaris moest laten spellen.
Toen ik in 1982 als verslaggever in de tenniswereld terechtkwam, leerde ik Fred kennen. Die had mooie verhalen over Joop, en Joop had mooie verhalen over Fred – ze zijn niet allemaal voor herhaling vatbaar.
Bijgaande foto maakte Henk Koster in 1984 tijdens ‘The Dutch Open’ op Het Melkhuisje in Hilversum. Het zal een van de mindere dagen uit het leven van Fred geweest zijn.
De foto is zwart wit, maar het shirt was vuurrood. Fred, de grote tennis kenner, de oervader van de vaderlandse tennis journalistiek, moest de vervloekte ‘Rode Lantaarn’ aantrekken. Omdat hij op de laatste plaats van het algemeen klassement van ‘The Game of The Games’ beland was. De wedstrijd voor de organisatoren, spelers, trainers en journalisten. Het ging daarbij altijd om één match, en tijdens die partij werd het nogal eens luidruchtig op de perstribune, als een punt, game, set of match de verkeerde kant uitging. Of de goede, altijd verdomd leuk en gezellig.
In de jaren tachtig had Fred al een decennium of drie tennis achter de rug. Als speler, als scheidsrechter, als verslaggever en als schrijver van boeken. Naast boeken over tennis produceerde hij de eerste biografie van Tom Okker. In de jaren zestig zat hij ook voor de AVRO in Parijs, het bewijs is een hilarisch item in de archieven van ‘Beeld en Geluid’. Op een natte dag in juni 1965: ‘Hier is Fred Froger voor de AVRO in Parijs. Het regende vandaag op Roland Garros, en er werden geen partijen verspeeld. Dit was Fred Froger voor de AVRO in Parijs’. Over en sluiten.
Die dag had hij aan de Boulevard d’Auteuil dus alle tijd om aan zijn biografie van Tom Okker te werken. ‘Tom Okker op weg naar de wereldtop’ verscheen in februari 1966 bij De Standaard in Amsterdam, en was binnen een mum van tijd uitverkocht. Een maand later verscheen de tweede druk.
Als ik wat alinea’s in het boek lees, hoor ik Fred weer spreken. ‘Op 19 augustus 1962 kwam de gedenkwaardige finale, een strijd zoals wij die in ons land in geen jaren meer gekend hadden. Op een voor Nederland ongekend zomerse dag, met 2500 bezoekers, bonden de fel geladen knapen de kamp, die ook voor de televisie werd uitgezonden, in volle concentratie aan. Willem Maris, vier jaar ouder dan Okker, was op zijn 18de jaar eenmaal landskampioen geweest. Okker was natuurlijk ook fel belust om Maris’ prestatie te evenaren. Maris zou met 7-5 in de vijfde set winnen, waarna hij afscheid van de tennissport nam om af te studeren en een carrière bij Philips na te streven’.
In 1970 schreef Fred nog een boekje: ‘Tennis-Nu’. Volgens een recensent van grote klasse, een andere wijdde er twee woorden aan: ‘Categorie: overbodig’. Fred schreef ook over hockey en schaatsen, en produceerde in 1968 ‘Winnaars op de schaats’, uitgegeven door Het Parool. Een collega van het concurrerende Trouw vond de 144 geïllustreerde pagina’s helemaal niks: ‘Boven een oppervlakkig signaleren van de prestaties komt het dan ook niet uit’.
Spittend door Delpher lees ik dat ie ook nog officieel KNLTB umpire was, en hoofdscheidsrechter bij het legendarische badgastentoernooi in Noordwijk. Niks ten nadele van zijn kwaliteiten als umpire, maar dat had misschien toch iets te maken met een destijds chronisch gebrek aan officiële scheidsrechters. Zo werd hij in 1970, op de perstribune op het dak van het Melkhuisje in functie als verslaggever, gevraagd om af te dalen en beneden op de stoel aan het center court plaats te nemen om de volgende wedstrijd te scheidsen. Aldus geschiedde. Toen Fred drie jaar later zijn licentie inleverde kreeg hij als dank van de KNLTB een levenslange VIP kaart voor alle toernooien in Nederland.
Die heeft ie dankbaar versleten, in de jaren zeventig, tachtig en negentig, waar hij op ieder toernooi in Nederland aanwezig was. Soms aan de baan, maar vaker in de VIP tent of aan de persbar, met altijd mooie anekdotes. Medio dat decennium dook ie af en toe nog op op Roland Garros, in ieder geval op de legendarische Beaujolais Party op de middelste zaterdag. Die ontaardde meestal in een levendige wedstrijd tussen vooral Britse en Hollandse verslaggevers. Wie de meeste van de tien grand cru’s achterover kon slaan: Brouilly, Chénas, Chiroubles, Côte-de-Brouilly, Fleurie, Juliénas, Morgon, Moulin-à-vent, Régnié en Saint-Amour. Fred was daar een goed scorende spits, zullen we maar zeggen – maar we deden allemaal goed ons best. Werken deed hij die jaren niet echt meer, had ik het idee, maar hij riep af en toe wat uitslagen in een telefoon richting enkele grote buitenlandse persbureaus.
Mijn allermooiste herinnering aan Fred is een gedenkwaardige nachtelijke rit in mijn Kever pickup, van Hilversum naar Den Haag. Dat was een beetje uit de richting Brabant, maar ik had hem nooit willen missen. Tijdens het Melkhuisje was er iedere donderdagavond de ‘Players Night’. Spelers zag je daar niet veel, behalve Nastase in zijn nadagen, of een paar andere feestvarkens in de herfst of winter van hun carrière. Ik kan me niet meer goed herinneren in welke lokaliteit die editie van 1987 zich afspeelde, maar misschien was dat bij Jan Tabak. Hoe dan ook, ver na middernacht, na de borrel, diner en uitloop, zocht ik mijn Kever weer op.
Daar stond Fred naast, in een opperbeste stemming, sigaar in de knar. Mijn auto kende hij, want ik had hem al eens op Hoog Catharijne afgezet. De affectie die hij voor me had, werd door hem verwoord in ‘ventje’. Het klonk als ‘vantje’, maar het was warm. ‘Zeg ventje’, zei Fred, ‘jij moet toch naar dat mooie Breda. Dan kom je toch langs Den Haag? Mijn chauffeur is zonder mij vertrokken, en de trein halen we niet meer’.
Tot Fred ergens bij Gouda in slaap viel en luidkeels naast me zat te snurken had hij nog een paar prachtige verhalen. Tegen vieren zette ik hem af bij Nieuwspoort om de hoek. Dat was helaas al gesloten, zei Fred, en de uitnodiging om in zijn appartement nog een borrel te nemen voor mijn volgende etappe sloeg ik af.
Om vijf uur lag ik in mijn bed aan de Kloosterlaan in Breda. Om zeven uur begon de telefoon te rinkelen. Ik vervloekte mezelf omdat ik vergeten was de hoorn er af te leggen, en het kreng stond op de eerste etage. Twee keer hield ie op, maar toen hij daarna weer begon met een houten kop toch maar voorzichtig de trap af gestommeld.
Het was Fred. ‘Zeg ventje, ik raak net wakker, en ik ben mijn kunstgebit kwijt. Ligt dat misschien in je Kevertje?’
Mijn huisbaas, Jac Hennekam, ik woonde boven zijn kaaspakhuis, waardoor mijn hele appartement altijd naar kaas rook, was net klaar met het inpakken van zijn bus, voor de Bredase weekmarkt. ‘Wat ben je vroeg op Krijntje’, om vervolgens bijna in zijn broek te pissen van het lachen, toen ik hem de reden van mijn ruwe ontwaken liet zien. Het bovengebit van Fred, vol aangekoekte sigarenas.
Of ventje het in een zakje met water wilde doen, vroeg Fred opgelucht aan het ventje, en hoe laat het ventje weer bij Het Melkhuisje zou zijn, ‘dan wacht ik op je bij de poort, ventje’.
Om twee uur meldde het ventje zich aan de Bussumergrintweg. Fred stond voor de poort, met een sigaar. Achter hem stonden twee suppoosten, vermoedelijk hebben ze de ontknoping van dit verhaal nog jarenlang op verjaardagen verteld.
Over die deftige oude kerel die al een tijdje aan die sigaar stond te trekken. Dat er toen een half doorgezaagde Volkswagen aan kwam pruttelen. Dat het raampje open ging, en die meneer een plastic zakje water aanpakte. Dat die man dat zakje voorzichtig leeg liet lopen, er een kunstgebit uithaalde, en dat in zijn mond stak.
‘Bedankt ventje’, zei Fred, ‘als je je Kevertje geparkeerd hebt, krijg je een borrel van me. Tot zo.’
| Facebook: Fred Froger |