Vorige week stond er een lovende recensie in de krant over restaurant Saus. De verslaggevende proefpaap liet in zijn beschouwing tussen de gangen door de naam ‘Scarabee’ vallen. Ter herinnering aan de periode dat het bluescafé van Rob(b) Bouterse in dat pandje aan onze mooie (Thomas Ernst) Van Goorstraat 16 gevestigd was.
Natuurlijk wonen er achter ieder huisnummer hier in de straat, net zoals achter alle oude voordeuren in alle dorpen en steden, waar dan ook, mét de huidige bewoners vele geesten en herinneringen. Stukjes historie die nog niet opgediept, verteld of opgeschreven is, en wie weet wat er aan nog niet ontdekte of uitgekomen lijken in kasten ligt.
De geschiedenis van nummer 16 lijkt me rijker dan van de andere panden in de straat. Om te beginnen herinner ik me dat er bij de uitvaart van Rob Bouterse in de Bruine Pij een aantal klanten, die met hun achterstallige mega-rekeningen bijgedragen hadden aan zijn ondergang, hypocriet mee stonden te treuren.
Sommigen, die nog steeds niet gedokt hadden, stonden vier jaar later bij de uitvaart van Edwin van Boven in het achterzaaltje van De Vrachtwagen in ‘t Ginneken. Nadat Edwin er, samen met zijn zoon Julian, door verschillende oorzaken, niet in geslaagd was om de Scarabee weer aan te slingeren.
Daarna werden de bordjes op de gevel het afgelopen decennium een paar keer verhangen en vervangen, met daarop de namen Café Hoppe, Stella, Cnaupe, Café Nu, Het Bierhuis, en nu dus Saus. De een na de ander kapte er uiteindelijk mee, Corona kwam en ging, er speelden ook nog wat elkaar opvolgende juridische, persoonlijke en zakelijke problemen een rol.
Om de een of andere reden heeft het pand, voor zover mij bekend, nooit deel uitgemaakt van de dikke onroerend goed portefeuille van glashandel en pandbaas Mermans. Die aan die kant van de straat, richting Nieuwe Ginnekenstraat, het merendeel van alle bakstenen bezit, of bezat.
Hoe oud het pand precies is weet ik nog niet, maar het zal niet veel schelen met mijn eigen hutje, een van de zeven huizen op de hoek van de Van Goor en de Vierwinden die door een projectontwikkelaar avant le lettre tegen het eind van de negentiende eeuw in één bouwtje opgemetseld zijn.
De eerste vermelding van Van Goorstraat 16 in de adresboeken op het Stadsarchief is is van 8 januari 1898: slager A. M. Oostermeijer, op 16a. Die heeft op verschillende adressen in de stad gewoond, soms ook vermeld als ‘varkensslager’. In de archieven kan ik verder niets vinden over een slagerij op 16. Vermoedelijk werkte Oostermeijer voor een van de tientallen andere Bredase slagers, of op het slachthuis in de Belcrum.
Twee jaar later, in 1900, zat er een smid, beneden op 16, maar of de smederij aan de straatkant was, of dat de smidse in de tuin stond, geen idee.
Hoe dan ook, zowel boven als beneden werkten en/of woonden er gedurende de twintigste eeuw de bode Vollaerts van Concordia, een bouwkundige, een chauffeur, een fabrieksarbeider, een handelsreiziger, horlogemaker Dikhoff, een kantoorbediende, een kledingverver, een kleermaker, een commies, een laborant, een lasser, militairen, slagers, smeden, timmerlui en winkelbedienden. En zowaar ook enkele schrijvers, al was dat waarschijnlijk de omschrijving van enkele boekhouders, bij verschillende bedrijven, of bij de KMA.
Saus is niet de eerste uitbater op nummer 16 met kok en keuken. In de jaren zestig werd er voor de eerste keer culinaire geschiedenis geschreven met de ‘onovertroffen saté’ van ‘Het Slokske’. ‘Ongelooflijk goed’, volgens de baas zelf, in een advertentie op 17 maart 1976 in Dagblad De Stem ‘Iedereen kent hem. Nu ook verkrijgbaar in onze Cafetaria ‘t Koepeltje’, Nassaustraat 43, Breda. Daar, waar de vlag uithangt’.
Kort na de wereldberoemde saté, die ondanks de faam kennelijk geen lang leven beschoren was, kon tegen betaling genoten worden van de meisjes in ‘Peets Place’. De zaterdagavonden was het vleselijk genot goedkoper. Dan hoefde er alleen maar voor drank, bitterballen en de saté betaald te worden. Als je als tegenprestatie je eigen vriend, vriendin, man of vrouw meenam naar de parenavond. Ben benieuwd wat die zaterdagavonden aan nieuwe of gebroken relaties opgeleverd heeft.
Maar hoe dan ook: de laatste uitbater, of een van de laatste, ik heb nog niet alles chronologisch op een rijtje, voordat Rob er de Scarabee opende, zal ‘De Peet’ geweest zijn.
Voluit Petrus Hypolitis van Tetering, die de club na ‘Peets Place’ als Candlelight gedoopt had, maar die in mei 1981 failliet ging, met een lange neus naar de curator. Tegelijkertijd met het faillissement van zijn viswinkel Neptunus aan de Poolseweg. Wie weet stonken de meiden teveel naar vis. Op 22 mei 1981 werd het faillissement van Candlelight en Neptunus door die curator, Meester H. de Ruijter, opgeheven: ‘wegens gebrek aan baten’.
Geen idee of Peet, met zijn ‘gezellige gastvrouwen’ en zijn verse vis nog elders een doorstart gemaakt heeft.
Dat is dan nog maar de beperkte geschiedenis van dat ene pandje. Er is nog zoveel meer gebeurd in dit prachtige straatje waar ik nu 35 jaar woon.
Ooit waren er meer cafés en bordeeltjes, vooral gefrequenteerd door al die jonge militairen die in Breda arriveerden, als dienstplichtige of als cadet. Net aan ouders, en hun eigen knellende omgeving in stad of dorp ontsnapt, bomvol hormonen.
Er zijn mooie dingen gebeurd, en nare dingen. Bij de spectaculaire brand, die de twee monumentale panden van Mermans en de Eerste Bredase Schilders Onderneming van de heer Soontiëns in de nacht van vrijdag 5 juni op zaterdag 6 juni 1964 totaal verwoestte, raakte gelukkig niemand gewond. De brand werd met achttien stralen bestreden, met dank het Tilburgse brandweerkorps dat op verzoek van de Bredase collega’s mee kwam helpen.
De krant: ‘Omstreeks half drie zaterdagmorgen was de brand bedwongen. Bewoners van vier aangrenzende panden konden toen hun haastig ontruimde woningen weer betrekken. De brand, door onbekende oorzaak zaterdagmorgen kort na middernacht uitgebroken, ging gepaard met een vuurontwikkeling die in de verre omtrek waarneembaar was. Er deden zich in de brandende percelen verschillende felle explosies voor, echter zonder dat daardoor iemand gewond raakte’.
Koud was het die nacht niet, en best gezellig: ‘Vele honderden Bredanaars, van wie sommigen in nachtkledij, sloegen de verrichtingen van de brandweerkorpsen gade. Aanvankelijk leek het onvermijdelijk dat de huizenhoge vuurzee zich een weg zou banen naar andere winkelpanden en woonhuizen in het centrum, maar de brandweerlieden konden dit voorkomen. Een globale raming van de schade gaat in de richting van enkele tonnen. De gevels van de uitgebrande panden zijn grotendeels ingestort en later geheel omgetrokken.’
Die twee mooie en hoge karakteristieke panden, de E.B.S.O met een ‘Franse kap’, zijn nooit meer teruggebouwd, op de plaats waar nu Het Bierhuis van Koos Hartman staat. De E.B.S.O verhuisde naar De Vlaszak, naast de Aket, Mermans zou later na de lage herbouw naar overkant van de straat verhuizen.
Medio jaren zeventig begonnen het Komité Chassé en veertig buurtbewoners in de Chassébuurt zich te roeren tegen uitbreidingsplannen van de firma Mermans. Ze dienden gezamenlijk een klacht in over een niet toegestane uitbreiding van de opslag van verf, vaten petroleum en smeerolie. Omdat een vergunning voor deze uitbreiding in ’76 niet verleend was.
Bovendien wilde Mermans ook nog eens twee bovengrondse opslagtanks van elk 1200 liter en een verfopslag van maximaal 5000 kilogram in gaan richten. Er moest in januari 1979 een uitspraak van de Raad van State aan te pas komen voordat Mermans besloot om te gaan verhuizen naar de nieuwbouw aan de Slingerweg.
Twee jaar later, nadat de gemeente de panden van Mermans aangekocht had, besloot de Bredase Commissie Bedrijven aan het College voor te stellen om 17.150 gulden uit te trekken voor een onderzoek naar door Mermans achtergelaten bodemverontreiniging. Of dat onderzoek er ook gekomen is, dat kan ik niet vinden in de archieven, wel de reactie van de directie van Mermans: ‘Een onnodig besluit en zonde van het geld’.
Groter drama was er wel, eerder. In 1907 haalde ‘De Bredase Vadermoord’ alle kranten in het hele land. Bij een uit de hand gelopen ruzie in het ouderlijk huis, waarbij de nodige drank in het spel was, haalde een zoon met zijn mes uit, en raakte de polsslagader van zijn vader, met noodlottig gevolg.
De persbureaus: ‘Men seint ons uit Breda, dato 4 februari: Hedenavond te 19:00 uur kreeg de koperslager Verstrepen, wonende in de Van Goorstraat, alhier, hevigen twist met zijn zoon, waarbij hij door dezen met een mes in de polsslagader werd gestoken. Hij was onmiddellijk dood. De zoon is in arrest gesteld. Het geval verwekte groote ontroering in de buurt.’
Schuin tegenover Verstreepen verongelukte zes jaar later, in juni 1913, het 5-jarig dochtertje van de gemeentebode F. de Jongh. Ze viel met een porseleinen lampetkan in haar handen van de trap, waarbij ze dodelijk verwond werd door een scherf, die haar halsslagader doorsneed. Niet meer dan een persbericht van een paar regels, in alle kranten herhaald. Meestal in een dagelijkse rubriek in alle kranten een eeuw geleden, een paar regels over de slachtoffers van de dagelijkse ongevallen op de weg, op het spoor, of in huis, elektrocuties, verdrinkingen, vechtpartijen en zonnesteken.
Begin jaren vijftig werd Piet Lambregts gearresteerd, en op basis van valse getuigenissen tot anderhalf jaar cel wegens diefstal van ornamenten op een begraafplaats veroordeeld. Twee maanden later, toen hij de Eerste Communie van zijn zevenjarige zoontje Jan gemist had, werden de inspanningen van zijn advocaat, Meester B. Drion, beloond. De eigenlijke dief, en de heler en diens zoon die hem in meineed beschuldigd hadden werden gearresteerd, waarmee de naam Piet Lambregts gezuiverd was.
Hij kon weer verder met zijn leven en zijn duiven, want hij was succesvol in de duivensport. Elders in de Van Goorstraat woonde een groot kampioen duivenfokker, die in zijn achtertuin tussen straat en Chassésingel zat te wachten op de eerste thuiskomers van de grote Franse wedvluchten. Die haalde nog vaker dan Lambregts de wekelijkse duivenuitslagen in de krant, en de rubriek van de ‘Ouden Bruun’.
We koesteren de warme herinneringen aan de onvergetelijke Esther die decennia lang, tot en met de eerste twintig jaar dat we hier woonden, aan de overkant haar goed gefrequenteerde toko in de SM draaide. Met een wachtkamertje, waar de vaste klanten op de zweep zaten te wachten. In de zomer, als het warm was, stonden de ramen op een kier en kregen we wel eens wat inspirerende geluiden mee.
Qua oppervlakte was het niet zo groot, en er waren geregeld meerdere klanten tegelijkertijd binnen. Hoe zou dat gegaan zijn? Net zoals bij de tandarts, waar sommige patiënten wel behoefte aan een praatje hebben, maar anderen vanwege de zenuwen en de angst voor de boor niet? Zouden ze elkaar moed in gesproken hebben?
De behandelkamers, volgens een van de dagelijkse advertenties in De Telegraaf, waren ‘volledig ingericht, met uitgebreide garderobe’. Via Delpher zijn een paar honderd advertenties van tussen 1975 en 1985 terug te vinden in Algemeen Dagblad, Telegraaf en Vrije Volk. Bladerend door die advertenties zie ik dat Ester eerst samen met een Sonja de praktijk draaide, daarna een tijdje alleen, vervolgens een periode met Vera en Jacqueline, om de laatste jaren in haar eentje als ‘Meesteres Esther’ de zweep te hanteren.
De zaak bevond zich boven de etalage van de zijingang van verhuurder Kees, welbekend van kapotjes onder de toonbank, en messen, vuurwerk en militaire parafernalia erover.
Zodat bezoekers, nadat ze op de bel van de bovenwoning gedrukt hadden, een paar stappen naar links deden, met de handen op de rug quasi geïnteresseerd de etalage van Kees stonden te bekijken, om als een haas naar binnen te schieten als de deur open ging.
Maar er kwamen ook mooie figuren, die zich helemaal niet voor hun tak van sport schaamden. Die deden net alsof ze naar de fysiotherapeut gingen, hetgeen min of meer ook zo was, al denk ik niet dat de verzekeraars eventuele facturen vergoedden.
Een van de vaste klanten was een zestiger, die we Manke Nelis noemden, omdat hij met een stok zijn gemankeerde heup en been ondersteunde. Hij beschikte over een pracht van een dreunende bariton en arriveerde altijd per Peutax.
Afrekenen deed ie niet, en als de chauffeur zijn deur opende dreunde hij met de mooiste ‘houdoe’ van Breda, ‘tot over een half uurke’. Dat half uur later kwam dezelfde Mercedes terug, waarna de afgewerkte klant met een verse sigaar en een big smile weer instapte. De chauffeur, die de deur voor hem openhield was ook altijd in een opperbeste stemming. Waarschijnlijk vanwege de fooi, maar wie weet kreeg hij ook iedere keer een uitgebreid verslag van de behandeling.
Een andere vast klant noemden we ‘De Hopman’. Immer in een ribfluwelen korte broek met kniekousen met witte kwastjes. Die kwam altijd op een fiets, met aan weerszijden boodschappentassen, met wie weet met daarin een lijstje van zijn vrouw voor de Primarkt of de bonussen van Albert Heijn. De hopman was nogal op zijn fiets gesteld. Hij belde aan, stak zijn koppie naar binnen, vroeg naar boven om toestemming, en nam zijn ijzeren ros mee naar binnen. Ondanks zijn gezegende leeftijd was ie, met een rood hoofd, meestal binnen een minuut of tien weer klaar voor zijn boodschappen.
Verder is me altijd één verrassende klant bijgebleven. Ik liep door de straat richting de kiosk van Ger Couvreur in de Nieuwe Ginnekenstraat voor mijn zaterdagse portie leesvoer, toen ik halverwege, voor de Scarabee, nu dus Saus, een gast van een jaar of twintig tegenkwam. Mooi gekapt lang haar, modieus pak, stropdasje, goed verzorgd. ‘Meneer, mag ik U iets vragen? Ik zoek een mevrouw in deze straat die aan SM doet. Weet u misschien waar dat is?’
‘Ja hoor, zei ik, dat is Esther, op 43a’.
‘Dank u wel, zei hij’, en nadat ik hem een plezierige dag toegewenst had, nog een keer ‘dank u wel’, en ‘van hetzelfde’.
Esther zei ons altijd vriendelijk goedendag. Vaak kwam haar moeder tegen het eind van de dag met een autootje voorrijden, en werden de wasmanden met handdoeken en God weet wat voor vlekken op de achterbank gezet. Hetzelfde goed dat iedere ochtend, tegen de tijd dat de toko geopend werd, schoon en droog naar binnen werd gedragen.
Op een dag was het koperen bordje met de openingstijden naast de deur verdwenen. Toen Kees zijn twee chihuahuas uitliet en ik ‘waarom’ vroeg was het antwoord: ‘Esther is met pensioen’.
Helaas heb ik in al die jaren aan de overkant nooit een bekende aan zien bellen, maar we missen Esther en haar clientèle nog steeds.
Door een reactie van Michiel Ligtenberg op Facebook schoot me nog iets te binnen over die openingstijden: ‘voor ons was het alleen maar het laatste straatje voor schoolzwemmen. En het eerste erna’. Ach ja, dagelijks die klassen kinderen die twee aan twee door de straat liepen, op weg naar het schoolzwemmen in Het Sportfondsenbad, in de Bredase monden Het Spatbordenfonds. En herinner ik me nu dat Esther op woensdagmiddag gesloten was. In opdracht van Kees: ‘omdat de kinderen dan vrij zijn van school’. 🙂
| Facebook: Van Goorstraat 16 | Facebook: Fotoalbum Van Goorstraat | Fotoalbum: Google Photos | Meer over de Van Goorstraat | De Vierwindenstraat | Collectie Guus Ruijgers |
Wat een mooi verhaal over de van Goorstraat. Het pand van de E.B.S.O was van mijn vader. In die nacht werd hij door mijn broer wakker gemaakt. Hij kwam net uit Concordia: “Pa, de zaak staat in brand!” Als klein meisje zag ik de rookwolken over ons huis in de Parkstraat over trekken. Er was grote paniek. Mijn vader stond tussen die kijkende mensen die je beschrijft, maar wel met een heel ander gevoel. Alles wat zijn vader en hij hadden opgebouwd, was in één klap verwoest. Het enige wat wij nog over hadden was een grote brok gesmolten glas. Die klap is hij nooit echt goed te boven gekomen. Hij vestigde zich naast de Aket, op zich geen verkeerde plek, al rook het er altijd naar gebrande koffie vermengd met de geur van stopverf en terpentine. In de jaren 70 heeft mijn vader een nieuw gebouwd pand betrokken in de Marijke Meustraat, achter de Baronielaan. In 1975 overleed mijn vader op 59 jarige leeftijd. De zaak is daarna geliquideerd. Er waren geen opvolgers.