Waar zou ‘Khauw van jauw’ gebleven zijn? Dat was het eerste wat me te binnen schoot toen ik las dat de vrouwenafdeling in de Bredase gevangenis naar elders gaat verkassen. De vrouwenafdeling zit in het oude Huis van Bewaring, op het terrein van dat oer-Bredase herkenningspunt, De Koepel. Twintig jaar geleden bewoonde ik in de Kloosterlaan, pal tegenover het Huis van Bewaring, een piepklein appartementje, boven het pakhuis van Jac de Kaasboer. Vanwege de kieren in het wrakke plafond rook daar alles naar jonge kaas, belegen kaas en oude kaas. Zelf rook ik ook meestal naar kaas.
In 1984 was het Huis van Bewaring voor mannen, en zij stond iedere dag op het stenen opstapje, met de rug pal tegen de voordeur. Vanaf daar kon ze net het half opengeklapte ondoorzichtige boograampje zien, van waaruit hij met zijn zakdoek zwaaide. Ze riepen wat op en neer over de kinderen, en zijn moeder. Als ze wegging riepen ze altijd een paar keer over en weer ‘Khauw van jauw’, en dan stapte ze weer op haar fiets, zwaar sjekkie in een mondhoek. Soms boste ik pardoes tegen haar op, als ik de voordeur open deed. ‘U vind het toch niet erg, meneer?’, vroeg ze dan, ‘hij mot nog maar twee maanden’. Om meteen de jaloers ingevallen stilte van de overkant te doorbreken met een extra hard ‘Khauw van jauw’.