In zeven jaar tijd is het een kroonjuweel van NAC geworden: het NAC museum. Schreeuwend om een lokatie die meer recht doet aan de juwelen in de schatkamer van geel-zwarte historie. Bijna verstopt aan de achterkant van het Rat Verleg stadion, voor de deur een paar containers en de spoorlijn richting Rotterdam Zuid.
Het gaat mettertijd goedkomen, weet John de Leeuw zeker, die al bij NAC kwam voordat-ie kon lopen of praten. Zelf bijna een geel-zwart geverfd museumstuk, alle gegevens tussen zijn oren opgeslagen, verwacht-ie dat het niet al te lang zal duren voordat het museum de plaats krijgt die het toebehoort. Aan de voorkant, naast café de Beatrix, samengesmolten met de NAC shop.
“Daar zijn we al een tijdje over aan het praten met het bestuur”, aldus de penningmeester van de stichting die het museum beheert, tussen twee rondleidingen door. “Theo Mommers is er ook voor, dus het zal wel goedkomen. Even geduld”.
Op de voorlaatste dag van het jaar praat De Leeuw een groepje door het museum, doelpunten, opstellingen, feitjes, wetenswaardigheden.al wat NAC is, uit zijn blote hoofd opvissend. Een opa en een oma, die twee kleinzonen beloofd hebben er minstens één NAC-speler in levende lijve aan te zullen treffen, hebben mazzel.
Ati Graaumans is bij de rondleiding aangesloten, een van de spelers die in 1973 de beker veroverden op NEC. Hij speelt maar meteen als gids en opvoeder, als hij van oma hoort dat de twee harde werkers zijn. “Heel goed”, akdus Graumans, “want dat is één van de dingen die je hard nodig hebt als je prof wil worden. Hard blijven werken jongens, heel belangrijk”.
Graumans, die in het verleden al meer voorwerpen voor het museum geritseld heeft, heeft weer een doos parafernalia gevonden. Cadeautje voor De Leeuw, die het dankbaar in ontvangst neemt.
Graumans blijkt ook een rol gespeeld te hebben bij een van de belangrijkste memorabilia in het museum, helemaal links vooraan uitgestald.
Het is een handgeschreven boekje; de notulen van de oprichtingsvergadering. “Niemand wist van het bestaan af”, aldus Graumans, “maar het werd aan NAC geschonken door de kinderen van Frans Speekenbrink.
Die was gebrouilleerd met NAC, maar omdat ik een van de drie NAC-mensen was die op zijn begrafenis waren, besloten zijn kinderen om het toch maar aan NAC te schenken”.
Het museum is een must voor iedereen die iets met NAC heeft. Waar sportieve vreugde en leed elkaar afwisselen. Foto’s van feest en kampioenschappen, maar ook van droefheid na degradatie. Viermaal degradeerde NAC (in 1965, 1983, 1985 en 1999), evenzoveel malen explodeerde Breda later na de terugkeer naar het hoogste podium.
Schuin tegenover de stelling waar de twintig internationals van NAC geëerd worden, staat er een ander herdenkingstableau. Het zijn de vijf spelers van NAC die te vroeg overleden, als speler van het eerste team.
Jo Schot (in 1923 van het dak gevallen), Koos Visschers (in 1937 aan TBC overleden), Andro Knel (1989, vliegramp Paramaribo), Dominique Diroux (hartstilstand 1998) en Ferry van Vliet (verkeersongeval 2001).
De Leeuw en consorten doen wat iedere moderne museumdirecteur doet: de boer op. Scholen en bedrijven worden benaderd, met het doel om zoveel mogelijk kinderen en volwassenen minstens één keer naar NAC te krijgen.
“En dan maar hopen dat er van ieder bedrijf, of van iedere klas die we hier binnen krijgen, er minstens eentje blijft hangen en een seizoenkaart aanschaft”, zegt John de Leeuw. Met een knipoog: “Dat zou prachtig zijn”.
De zoveelste aanwinst voor het NAC-museum; een kampioenshorloge. De spelers die in 1921 kampioen werden ontvingen het als aandenken, met een passende inscriptie in het deksel aan de achterkant. Het exemplaar dat op 20 februari aan het NAC-museum overhandigd zal worden, is geschonken door de nazaten van Fanny Petit, die het horloge bijna negentig jaar geleden ontving.