Ik ga u, zolang het nog kan, nog even lekker jaloers maken. Ik heb net voor de eerste keer sinds een week die Toshiba weer eens opgegraven vanuit de kofferbak, waarin hij onder de tentstokken en het kampeerbestek bleek te liggen.
Dat was even zweten want het was, zoals ze dat in Australië noemen, a hot and sticky one. Zo’n dag waarop voor velen de na bushfires meest gevreesde nachtmerrie levend wordt: sticking thongs. Thongs zijn die teenslippers die op zo’n dag, als je dat even vergeten bent, aan het kokende asfalt blijven kleven. Je wilt gauw oversteken en daar sta je dan stom vastgeplakt, midden op een gesmolten stuk weg. In de verte komt er zo’n enorme vrachtwagen aan, maar je kan niet weg. Als je een ruk aan die thongs geeft, dan breekt gegarandeerd dat stukje rubber tussen je grootste en je op een na grootste teen. Daar sta je dan op die twee stukjes losse zool, die intussen aan het wegdek gevulkaniseerd zijn…
Gelukkig draag ik die dingen nooit, en het is hier vanavond op dat balkonnetje op de top van Mount Tambourine lekker koel, een graadje of zesentwintig. Vanaf de berg kunnen we het nachtleven aan de Gold Coast zien schitteren, veertig kilometer verder. Daar is het vanavond tegen veertig graden en ongetwijfeld nog steeds lekker sticky. Over de rand van het balkon zitten een paar gifgroene boomkikkers. Die dingen lopen sneller tegen de muur omhoog dan een hazewind rechtdoor en nemen nogal wat exotische insecten te pakken. Ga zo door jongens, kunnen die etters tenminste niet meer steken…
De meeste hotels, maar dat had u al begrepen als u deze rubriek wat vaker gelezen heeft, zijn nog steeds niet ingericht op reizigers met een computer. That’s a bloody joke mate, zei de eerste hotelier op de berg, nadat ik zijn kamer afgekeurd had vanwege het feit dat ik de Toshiba geen nummer kon laten draaien omdat hij geen direct dialing kon verstrekken. ‘Heb ik net vijfduizend bucks betaald voor een nieuwe telefooncentrale en dan kom jij me vertellen dat je er niks aan hebt…’
Nummer twee had wel wat ik wilde, maar dan wel dertig dollar extra voor die kamer en een blanco imprint van een credit card vooraf. Grappenmakers die er vandoor gegaan waren met achterlating van een tik of tweehonderd hadden ze blijkbaar al gehad.
Ik moest er wel het halve hemelbed voor afbreken, want in de telefoon zat niet zo’n vierkant jackje en ergens onder dat enorme bed hing zo’n Australische telefoonstekker die net zo groot als een luciferdoosje is, maar waar ditmaal aan de zijkant gelukkig wel een modular jack aan vast bleek te zitten. Hardware oké derhalve, opluchting één. Daarna weer het nummer van de local node in Brisbane ingevoerd, nulletje ervoor voor de buitenlijn, en connect aangeclickt. En eerst een kruisje geslagen, want sommige digitale hotelcentrales kunnen zo’n PCMCIA-modemcard blijkbaar binnen enkele seconden in de vernieling helpen. Goed meeluisteren dus. Er zat een lelijk bijgeluidje in, maar verder klonk het geschreeuw van de twee modems redelijk normaal.
Opluchting twee. ‘Hoe heet jij, hoe snel ben je, hoe doe je het het liefste,’ dat zijn zo ongeveer de rituele paringsdansjes die twee modems tijdens de handshake afwerken, waarna ze besluiten dat ze een tijdelijke relatie aangaan. Het resultaat van de ontloken liefde? Tien brieven vanuit Nederland, waarvoor mijn hartelijke dank, en in de out-box van WinCim heb ik meteen de replies geproduceerd. Die zijn inmiddels tijdens de tweede run naar Brisbane de deur uitgegaan, samen met wat u op dit moment leest.
Vanwaar ze door die Australische server via de Pacific backbone naar Amerika doorgestuurd zijn.
Eenmaal in Columbus, Ohio, zijn de pakketjes doorgesluisd naar een van de Atlantische backbones, en na nog een aantal kanalen zijn er uiteindelijk drukletters van gemaakt die u nu onder ogen heeft.
Prachtig toch, die techniek, niet dan? Verder vond ik een stuk of zes afleveringen van de Daily Planet die iedere dag in mijn postbakkie gestopt wordt door Francisco van Jole, nog wat reclamepraat van de firma Microsoft over Windows ’95, en een herinnering van Kesmai.
Kesmai? Oh, ja, dat is een of ander mysterieus spelletje waar ik maanden geleden aan meegedaan heb. De gamekeeper vraagt of ik er nog zin in heb en zoja, of ik dan binnen een dag of tien iets van me wil laten horen, want anders is het over en sluiten met meneer Krijnen.
Laat maar zitten, gamekeeper. Toch nog maar eens proberen wat te webben met die Toshiba? Ja, waarom niet, onze nieuwe hoofdredacteur is tenslotte een techneut, dus die zet straks ongetwijfeld een krabbeltje onder dat telefoonbonnetje. Ik moet tenslotte toch weten waar ik het allemaal over heb, nietwaar? Of het nou aan temperatuur of hoogte ligt is mij een raadsel, maar nou liep Netscape ineens wel als een tierelier, terwijl het programma meestal binnen een minuut of wat begint te bokken op de Toshiba met dat rudimentaire geheugen van slechts vier megabyte.
Als de wiedeweerga naar Teletekst, even gauw kijken wat er allemaal aan de hand is. Nog steeds lekker koud? Nog geen Elfstedentocht? Dat IRT-gedoe eindelijk afgesloten? In New South Wales is eenzelfde corruptie-onderzoek gaande, dat zich ook al maanden voort blijft slepen. Wat krijgen we nou? Ajax door Cambuur uit de beker geknikkerd? Is die Toshiba gek geworden? Dat noem ík nou een bloody joke.
Wegwezen uit Nederland, over twee weken word ik weer terug verwacht en dan hoor ik het verder wel. Eerst weer eens even lekker rondneuzen op de elektronische snelweg, want ik begon toch enigszins last te krijgen van ontwenningsverschijnselen na een weekje webloos.
Er wordt links en rechts weer heel wat afgekankerd over censuur. In Duitsland blijkt er het een en ander op dat gebied aan de hand te zijn, maar dat zal in Nederland intussen ook wel uitgebreid in de krant gestaan hebben. Maar ook in Frankrijk en Amerika is het zo te zien de afgelopen weken aardig raak geweest met ijverige overheidsdienaren die zich opwerpen als moraalridders in cyberspace.
Van mij mogen ze alle halve garen, sekten, neonazi’s, praktiserende pedofielen en weet ik veel wat nog meer misbruikers van Internet via een speciale backbone rechtstreeks naar de elektronische hel of voor mijn part hemel sturen, maar zo simpel is de praktijk helaas niet. Het lijkt erop dat de meeste tot nog toe overhaast genomen maatregelen meer ongemak voor goedwillenden dan bescherming tegen kwaadwillenden opleveren.
Zelfs de Guardian Angels gaan zich nu ook al met Internet bemoeien. Die jongens met hun rode baretten, die zich geroepen voelen om in nogal wat Amerikaanse subways de zwakkeren te beschermen, gaan dat nu ook op de electronic highway doen. Ze noemen zich de CyberAngels, en ze doen niets anders dan de hele dag duizenden home-pages navlooien op drie criminele activiteiten waaraan ze het meeste belang zeggen te hechten: zogenaamde sex-related crimes, fraude met creditcards en hate-crimes. Als ze iets zien wat niet door de beugel kan, gaat er een kopietje naar het Amerikaanse ministerie van justitie. Het is 1996 en twaalf jaar na dato heeft George Orwell zijn gelijk gekregen. Al heeft hij nooit kunnen vermoeden dat Big Brother een rode baret zou dragen…