Als ik wist waar het was was, ging ik nu even naar Tumbolia. Ik zou schatrijk worden, want miljoenen computerbezitters over de hele wereld zouden grof geld betalen om te weten te komen waar Tumbolia is. Tot ik Intermediair van een paar weken geleden onder ogen kreeg, had ik nog nooit gehoord van Tumbolia.
Mark Mieras, de schrijver van het desbetreffende omslagartikel, heeft dat land niet uitgevonden. Dat is de Amerikaanse schrijver Douglas Hofstadter. Die heeft Tumbolia omschreven als het land waar alle verdwenen computerbestanden zich ophouden. Tumbolia, het klinkt wel mooi. Zou daar, wat zich ooit op mijn harde schrijven bevond, lekker liggen te bakken aan een warm strand? Loopt daar dat adressenbestandje, ja, ik weet nou onderhand ook wel dat ik dat had moeten back-uppen, gezellig een potje te voetballen met die brieven vanuit Amerika die ik nooit heb kunnen lezen voor de laatste verdwijning? Die notabene niet eens mijn eigen schuld was, maar van een systeemjongen met een uitschietende poetslap!
Mijn aanval van vorige week op cynici en sceptici, met name die onder mijn eigen collega’s, heeft het nodige losgemaakt. De reacties varieerden, zoals overigens meestal, van kwaad kijken tot E-mailtjes vol bijval. Zelfs eentje vanuit New York van waaruit de broer van een van die collega’s die er niks van moet hebben, gniffelend zijn instemming betuigt.
Dat is overigens een van de leuke bijverschijnselen van het schrijven deze rubriek, die reacties uit onverwachte hoeken. Sinds +Interface’ in november ook wekelijks op internet geparkeerd wordt, krijg ik brieven van niet-Stem-lezers. Mensen die om een column gelachen hebben, of die laten weten er niks aan te vinden, en die mij vragen wat dat eigenlijk voor een blad is, die Stem. Een computerblad, een weekblad, een krant?
Dat zijn reacties van mensen die, al clickend, op de een of andere manier bij Interface verzeild geraakt zijn. Ze zullen er waarschijnlijk niet naar op zoek geweest zijn. Want als je interface als search-string opgeeft aan een van de zoekprogramma’s krijg je waarschijnlijk een paar duizend hits retour, omdat het woord interface natuurlijk vaak voorkomt in computer-literatuur.
Het leuke, vind ik, maar het staat u uiteraard vrij om daar heel anders over te denken, van het plaatsen van Interface op Internet, is dat de desbetreffende pagina mettertijd tot een aardig boek begint uit te groeien. Daardoor ontvang ik bijvoorbeeld ineens een vraag over the Cyberian Outpost, die computer-toko ergens in Amerika, waar ik maanden geleden over geschreven heb. Kritiek is er ook, van iemand die het maar niks vindt dat-ie zelf in zijn mailprogramma mijn adres in moet tikken en dat-ie bovendien een vergrootglas nodig heeft om dat adres überhaupt te kunnen lezen. Hij vind dat dat beter moet kunnen, via een reply-button en daar heeft-ie gelijk in. Ik kan alleen maar antwoorden dat het voorlopig niet anders is, dat eraan gewerkt wordt, dat het nog een paar maanden duren kan, maar dat de Stem Online op Internet er aan gaat komen. Jawel, mét een reply-button.
In het kader van die column van vorige week had ik overigens vanmorgen weer even een discussietje met enkele collega’s over Internet en zo. Ik zeg altijd maar dat ik aangaande Internet maar één ding helemaal zeker weet: dat niemand op de hele wereld weet hoe het er over vijf jaar uit zal zien. Uiteraard mag ik zelf graag zwijmelen bij de gedachte aan kamerbrede displays, verbindingen van 512 kilobits per seconde en meer van dat soort werk, maar dat blijven voorlopig nog dagdromen.
Als ik zelf zeker denk te weten dat iets zó in elkaar steekt dan denk ik altijd maar even naar de internist, op zoek naar de oorzaak van een vage infectie, die me het volgende toevertrouwde: +Meneer, in ons vak staat maar één ding vast, en dat is dat er niets zeker is…’ Die mag wat mij betreft door meerdere beroepsgroepen tot lijfspreuk gekroond worden, en zeker door journalisten en computeraars.
Tijdens zo’n discussie, waar ik het net over had, kan ik goed kriegel worden van die types die het allemaal zo goed weten, pro dan wel contra. Ik word recalcitrant als iemand beweert dat Internet volgend jaar weer geschiedenis is. Maar ik word ook niet goed van die snelle jongens in computerwinkels en op beurzen die net doen alsof zij Yomanda en wij stom, ziek, bekeringsrijp en bereid tot betalen zijn. Ik hou gewoon niet van zekerheden en van mensen die ze verkondigen, want zekerheden bestaan niet. Op één na, en daar komen we, de een vroeg, de ander laat, uiteindelijk allemaal achter. Alleen ambtenaren willen daar niet van weten, zo bleek de afgelopen week in Den Haag, en daarom werd een nog niet eens afgebouwde tentoonstelling over de dood voortijdig afgebroken.
Zal het boek ooit verdwijnen? Ik weet het niet. Misschien drukken we het straks zelf wel op eem laserprinter die een mooie pagina per seconde uitbraakt, omdat we bij het ontbijt op bed zo nodig een stuk papier in handen moeten houden. Of houden we straks, over een paar of tien jaar, een handzaam plat display in handen? Met een resolutie fijner dan die van de fijnste laserprinter nu, waar we op kunnen lezen wat we willen, waar ook ter wereld?
Ik weet het écht niet, en ik geeft dagelijks toe dan een boek zo ook zijn voordelen heeft. Ik moet wel, al was het maar omdat een van de prettige bijkomstigheden van deze rubriek het verschijnsel recensie-exemplaar is. Vaak weet ik niet wat ik aanmoet met alle rommel die op mijn bureau gedeponeerd wordt, maar de afgelopen week landde een boek dat al na drie dagen omgekrulde hoeken van het bladeren begint te vertonen. Het is de 1996 edition, revised & expanded van de Internet Golden Direction. Een Gouden Gids dus, maar dan eentje van het Internet.
Die goudgele pil blijkt een verrekt handig hulpje in de huishouding te zijn. Eigenlijks is zo’n boek een soort off-line navigator. Je activeert zo’n programma, terwijl de telefoonverbinding nog niet gelegd is. Wie een beetje rondploetert op het World Wide Web en iedere twee maanden die doffe dreun van de telefoonrekening op de mat herkent, die weet wel waarom. Pas als de navigator precies weet waar je naar op zoek bent en wat je als download hebben wil, draait hij een telefoonnummer en raffelt als een Razende Roeland de opgegeven paden en lanen af.
Degenen die er lol in hebben, beweren dat ze met behulp van de navigators tot vijfenzeventig procent op hun verbindingskosten besparen. Die centen gun ik ze, maar ze vergeten volgens mij hoeveel tijd ze kwijt zijn met het off-line tunen van zo’n programma. En dat kan, gezien alle klachten die ik daarover lees in de desbetreffende forums, toch ook een mooie crime zijn.
Maar, zoals gezegd, voor één piek minder dan honderd, inclusief BTW en verzendkosten heb je de Internet Golden Directory in de bus en die investering blijkt er ook snel uit te kunnen komen. Achthonderd pagina’s, en meer dan vijfduizend Internet-adressen, met keurige indexeringen en verwijzingen. Ik had al door wat het boek waard was voor ik een paar vergelijkingstestjes gedraaid had. Als het boek een tijdje naast de computer ligt gebruik je het net zo als de normale Gouden Gids die je nodig hebt als het toilet verstopt is.
Hoe het met Linux gaat? Ehhhh…. Als het goed is zijn we als deze krant in de bus ligt samen bezig met de definitieve dual-boot installatie. Ik hou u op de hoogte, misschien wel vanuit Tumbolia.
The Internet Golden Direction: ISBN 0-07-882192-4, uitgeverij: Denda International, tel. 0541-531813.