Een miljoen dollar, zeg maar twee miljoen gulden. Dat is wat Janet Reno, de Amerikaanse minister van justitie, wil dat Microsoft als boete moet gaan betalen omdat het bedrijf probeert om pc-bouwers aan wie een licensie is verleend om Windows 95 te installeren, te verplichten om Explorer 4.0 mee te leveren. Wat zegt u? Een miljoen dollar een peuleschil voor Microsoft? Ja, da’s waar, maar Reno wil dat Microsoft dat per dag gaat betalen zolang ze niet ophouden met het, volgens haar althans, schenden van de in 1995 met haar departement gemaakte afspraken.
Wat? U denkt dat Bill Gates met een lachend gezicht een miljoen dollar per dag uittelt als hij daarmee voor eens en voor altijd van dat gezeur over kartelvorming verlost is? Omdat dat miljoen voor hem hetzelfde is als een knaak parkeergeld voor u en mij?
Het is misschien nog waar ook. Ik bedoel maar, dat geld kunnen ze zonder problemen ophoesten en ik vraag me af wat Reno zou moeten doen als ze echt zo arrogant zouden zijn om 365 miljoen dollar per jaar aan zoenoffers te gaan betalen. De hulp van de luchtmacht inroepen en de Microsoft-campus bij Seattle gaan bombarderen?
Zo ver zal het allemaal niet komen, en aan het feit dat Bill Gates de rijkste man ter wereld geworden is zijn wij met zijn allen schuldig. Wij kopen tenslotte al die spullen van Microsoft, dus ik vind eigenlijk dat we niet al te veel moeten klagen over de praktijken van Microsoft. Ik vind het bovendien niet zo gek ook, dat succes van Microsoft. Want hoe je het ook wendt of keert, voor de beginnende en gemiddele computeraars, en zelfs voor de gevorderden, waaronder ik me, met uw permissie, maar even reken, zou het leven, lees het gebruik van computers, niet gemakkelijker zijn.
Ik zeg er maar gelijk bij ‘integendeel’, waarbij ik besef dat ik hier hoon en boegeroep over me afroep vanuit de hoek van bijvoorbeeld de Mac-aanhangers, de Linux-lovers en de Atari-aficionados.
Die van Mac vinden dat hun computers veel vriendelijker zijn, die van Linux vinden dat DOS voor stommelingen en Windows instabiel is, en van Atari weet ik helemaal niks. Behalve dat het ook heel gebruiksvriendelijk schijnt te zijn, dat het nog niet uitgestorven is en dat ik maar eens moet komen kijken bij een van die hardnekkige Atari-aanhangers die me onlangs uitgenodigd heeft.
Ik ga daar allemaal niet tegenin, al was het maar omdat ze op hun manier allemaal gelijk hebben. Met die Mac’s op de redactie kan ik tegenwoordig redelijk door één deur, zeg maar dat we elkaar dulden. Wat die Linux-kids betreft: ik begin nou onderhand dat je om te beginnen een een halve zool moet zijn om aan dat systeem te beginnen en daarna driekwart genie om het te leren begrijpen. Geintje, maar zeg nou zelf, DOS 6.2 en Windows 3.11, of Windows 95, of 98, als dat tenminste nog voor het jaar 2000 uitkomt, kortom welke Microsoft Windows dan ook installeren is een karweitje van niks vergeleken met Linux.
Ik geeft het toe: ik ben er zelf niet uitgekomen. Zoals ik vorige week schreef, was ik er wél in geslaagd om het basis-systeem aan de praat te krijgen, inclusief een boot-manager die met bij het opstarten de keus laat tussen Linux en Windows 95, en daar was ik trots op. Die trots is de afgelopen week weer weggeëbt, want wat ik ook geprobeerd heb om de GUI, zeg maar de XWindows server aan het lopen te krijgen, het heeft me niet geholpen. Niks plug and play, niet eens plug and pray, gewoon alles zelf uitvogelen.
Geen nood, vandaag, zaterdag, zit er een Linux-goeroe achter mijn console die me woensdag per e-mail een boodschappenlijstje heeft doen toekomen met daarop de noodzakelijke ingrediënten om de installatie succesvol te doen voltooien. Om te beginnen alle relevante gegevens over mijn hardware, zoals de frequenties waarop de grafische kaart zichzelf wenst te verversen, alles wat bekend is over de ISDN-adapter, over de cd-rom, het netwerkkaartje, de sound-blaster, over de hard-disks en weet ik veel wat nog meer. En, last but not least, een paar liter Cola light en enkele gezonde zakken borrelnootjes en nog wat ander knabbelspul voor als het onverhoopt langer mocht duren dan voorzien.
En of ik misschien nog een extra console nodig had, dan kon ik gratis een oude monitor met toetsenbord krijgen, want Linux is niet alleen écht multi-tasking, maar ook nog multi-user, dus een monitor meer of minder aan hetzelfde systeem hangen maakt niet uit. ‘Laat dat maar even zitten’, heb ik teruggeschreven, ‘eerst maar eens de boel aan kant, aan uitbreiden kunnen we daarna altijd nog gaan denken’.
Maar, het moet me van het hart, schrijf ik hier in commissie met een ander voor wie er tot voor kort maar één systeem was, als het maar gebaseerd was op een of andere vorm of afgeleide van Unix. Die mailde me onlangs als volgt: ‘Ik geef het knarsentandend toe, het is allemaal verdomd knap wat die Microsukkels ten lange leste in elkaar gezet hebben met Explorer 4.0. Als ze dat nou nog eens honderd procent stabiel weten te krijgen op basis van Windows NT of Windows 98, dan vrees ik dat er voor de rest weinig eer meer te behalen valt’.
Het zou kunnen, maar omdat ik altijd al eigenwijs geweest ben, ga ik de komende maanden hardnekkig door met het proberen onder de knie te krijgen van Linux. En intussen ga ik lekker door met de dagelijkse bezigheden op de PowerMac’s, op RPLS (ons onvolprezen redactie-systeem) op de Digital Venturis, op Windows 3.11 op diezelfde bak op de krant, en op Windows 95 op de Toshiba en op de Pentium thuis.
Misschien is dat nog wel het leukste, gewoon van alle walletjes mee blijven eten. Zou die Atari wat zijn? Laat ik dat maar even vergeten. Ze zien me aankomen thuis…