Leuk, zo’n onderzoekje van Carnegie Mellon University. Hebben ze daar niks beters te doen dan op zoek te gaan naar de gemoedstoestand van de internetter? Of zouden ze misschien behoefte hebben om gewoon weer eens lekker te scoren en hun zoekmachine Lycos weer eens onder de aandacht te brengen. Die zwarte spin, de eerste zoekmachine waarmee ik een paar jaar geleden kennis maakte, is inmiddels immers naar de achtergrond verdrongen door AltaVista, Yahoo, HotBot en nog een handvol anderen .
Gescoord hebben ze, kan ik u mededelen. Iedere collega die het bericht gelezen had, heeft zich in de loop van de week – een sardonische grijns op het gezicht – aan mijn bureau gemeld. Sommigen om me wat op te beuren, anderen om het me nog een beetje extra in te peperen: internetten maakt depressief en eenzaam’.
Volgens wat het allemaal waard is, kán een paar uur internetten per week al te veel zijn. Ik citeer het persbericht: Zelfs mensen die maar een paar uur per week online zijn, zijn over het algemeen depressiever en eenzamer dan ze zouden zijn geweest als ze minder hadden geïnternet’.
Het mooie van dat onderzoek is dat de uitslag het tegenovergestelde blijkt te zijn van wat de opdrachtgevers graag gezien hadden. Die opdrachtgevers waren niet de minste: een pak multinationals, waaronder Intel, Hewlett Packard, AT&T en Apple. Tegenovergesteld aan onze verwachtingen die gebaseerd zijn op wat we weten over hoe sociaal het internet is’, aldus een van de onderzoekers. Dat was voor hen een tegenvaller, want ze zullen nu wel niet gaan uitpakken met de resultaten, maar het is mooi nieuws voor postduivenfokkers en tam-tam-fabrikanten.
Als ik het moet geloven, was het allemaal serieus en wetenschappelijk verantwoord. Er zouden 169 proefpersonen aan deelgenomen hebben, en dat gedurende twee jaar, naar cyberspace-verhoudingen zo ongeveer een eeuw. Dat grapje heeft drie miljoen dollar gekost, om tot de conclusie te komen dat de deelnemers de warmte en het persoonlijke menselijke contact bleken te missen die nodig zijn voor een stabiele gemoedsrust.
Terwijl ik dit zit te tikken, passeert op de Power Mac in de beeldhoek de cartoon hiernaast. Overigens eisen ze daar dat ik beeldredactie zeg, maar als ze daarover blijven zeuren wordt het beeldhok.
Goed, die cartoon passeert en het is weer raak: God, ik wist niet dat jij zo depressief was, terwijl jij toch de hele dag achter dat ding zit’.
Dat is allebei waar. Ik zit de godzalige dag achter een van die krengen, óf de Pentium 200 met Windows 98, óf de Toshiba Tecra (Win 98), óf de Windows NT-server met de database van alle verhalen die de website aanstuurt, óf een van de Power Mac’s en soms ook nog mijn Red Hat Linux. Over die Mac’s schrijf ik voorlopig helemaal niks meer, want dan moet ik weer te veel brieven beantwoorden. Ik schat intussen dat ik stiekem meer dan vijftig uur per week achter een van die dingen zit.
Nou moet ik me dus ernstig zorgen gaan maken, want volgens die jongens van Carnegie Mellon leidt al één onnozel uur extra per week op het net tot een verhoogde kans van gemiddeld 1 procent op depressiviteit bij de gebruiker.
En ondanks e-mail en chatten in de digitale babbelboxen, wat ik overigens nooit doe, zou mijn kring van kennissen zonder computer al met 2,7 per uur extra internetten per week in toenemende mate aan het krimpen zijn.
Ik mezelf maar afvragen waar ze gebleven zijn, die vrienden van weleer, maar die vraag is nu beantwoord. Wetenschappelijk of niet, ik denk dat ik hier maar weer doe wat ik meestal doe bij de als verrassend’ gepresenteerde resultaten van dat soort onderzoeken: mijn schouders ophalen. Ik spreek natuurlijk alleen maar voor mezelf, maar ik kan toch niet zeggen dat ik gelukkiger of ongelukkiger ben dan voordat ik computer, net en web ontdekt heb.
Alles werkt nog redelijk, afgezien van de slijtageverschijnselen die ook de geest en de lichamen van de niet-netters teisteren. Volgens mij staat maar één ding vast, en dat is dat mijn ogen er in de afgelopen tweeënhalf jaar dat ik full-time aan internet doe, er in ieder geval niet beter op geworden zijn. Maar aan dat leesbrilletje was ik waarschijnlijk zonder computer ook wel geraakt.
Wat ik me afvraag: zou dat full-time misschien iets te maken hebben met mijn huidige staat van redelijke tevredenheid? Ik bedoel maar, ik krijg wel eens een e-mailtje van whizzkids die twintig jaar jonger zijn dan ik: gaaf zeg, de hele dag gratis surfen, en er nog geld voor krijgen ook’. ‘Zit wat in’, denk ik dan, waarna ik er nóg vrolijker dan normaal tegenaan ga.
Afgezien van alle grappen over de veronderstelde depressiviteit zijn er de afgelopen weken tientallen collega’s bij mijn monitor opgedoken om me te vragen wat ze moesten doen?’
Het betreft hier, met dank aan de belastinginspecteur die die constructie na lang wikken en wegen heeft goedgekeurd, de vraag wat voor configuratie aan te schaffen. Dat kan met bruto vakantiegeld, terwijl links en rechts nog wat constructies mogelijk zijn, en er ook nogal wat bedrijven zijn die quantum-kortingen bedongen hebben bij computer-boeren.
Daarmee is de pc-privé-project-koorts weer in het land. Ik heb me laten vertellen dat er hier en daar nog wel eens een 486 wordt aangetroffen in de originele verpakking, en daaromheen nog krimpplastic. NOS’ noemen ze dat in de oldtimer- en klassiekerwereld, als er ergens een krat met nooit gebruikte onderdelen uit de jaren vijftig is gevonden: New Origiunal Stock’. Zo staan er onuitgepakte dingen bij mensen die vijf, zes of zeven jaar geleden aan eerdere pc-privé-projecten hebben deelgenomen.
Nu zie ik dat er door de koorts bevangen zijn, die nooit iets anders zullen gebruiken dan WP 5.1, hooguit een keer in de week. Die zich desondanks een 400 megaherz Pentium II aanschaffen met de complete kit and caboodle’: harde schijf van 8 gigabyte, 128 megabyte geheugen, 56K6 modem, USB, kleurenprinter, dvd-speler, 19-inch scherm en nog een paar toeters en bellen die me nu niet te binnen schieten.
Ik geef toe dat ik er ook nog even over gedacht heb, maar nadat mijn gezonde verstand voor de verandering gezegevierd heeft, heb ik met een opgelucht gemoed een borrel genomen en mezelf de besparing uitgerekend.
Dat blik, dat plastic, die schroeven en moertjes hebben me de laatste jaren al genoeg gekost. Waarom zou ik? Mijn monitor, een 17-inch Idek, is drie jaar oud en nog steeds een perfect beeld. Het toetsenbord toetst en de geluidskaart maakt geluid. Mijn ISDN-adaptor is extern, en dat HP printertje van drie jaar moet alleen maar een verse inktpatroon in. Die grafische kaart is een Matrox Millennium, niks mis mee, en daar kan ik altijd nog twee meg memory bijprikken.
Mijn harddisks? Een prullenbakje van 250 megabyte en een dikkere van 1.2 gygabyte, opgedeeld in twee partities van 600 megabyte: eentje voor Windows 98, eentje voor Linux. Dat houdt niet echt over, maar daardoor word je tenminste gedwongen om om de zoveel maanden een hoop weg te gooien, en dan blijkt dat je dat allemaal kunt missen als kiespijn. De cd-rom is langzaam, maar die gebruik ik aleen maar af en toe om software te installeren, dus dan maakt het niks uit. De processor is een anderhalf jaar oude Pentium 166, het geheugen is 48 megabyte en alles loopt lekker.
Voor wie ongeveer dezelfde configuratie heeft, volgt hier een goede raad.
Wacht u voor de pc-privé-koorts, wacht nog een paar maanden. Ik denk dat we dan voor 1500 piek een Asus moederbord met een Pentium II en nog wat los geheugen kunnen kopen.
Heeft u nog niets, nog nooit gecomputerd of geïnternet, maar heeft u wel een beetje verhoogde temperatuur: ga niet voor het topmodel.
De instapmodellen van tegenwoordig zijn dikker, vetter en sneller dan mijn desktop op de krant, en met die Pentium 200 MMX valt al perfect te werken. Wat zegt u? Een Power Mac of die nieuwe doorschijnende Mac? Daar bemoei ik me niet meer mee…