Hebt u dat gevoel ook wel eens, dat u ergens een hoop vanaf weet? Bij mij gaat dat meestal vanzelf over, als ik een wijzer iemand tegenkom of als ik een goed boek lees. Ik ben wel eens jaloers op mensen die dat soort dingen nooit overkomt, want die hoeven nooit aan zichzelf te twijfelen en hebben altijd gelijk. Of doen net alsof, maakt niet uit. U en ik weten beter.
Ik dacht tot deze week dat ik het tijdsverloop van de automatisering aardig in mijn hoofd had zitten. Wat op zich al een fout idee is, want bijna iedereen denkt bij automatisering aan computers, terwijl het natuurlijk al honderden of duizenden jaren eerder begonnen is. Ook als het om automatisering in kantoren en dergelijke gaat, bleek ik een volslagen verkeerd beeld daarvan te hebben.
Ik dacht zoiets van de eerste thuiscomputers begin jaren tachtig, dus laat de eerste computers in bedrijven nou eens eind jaren zestig neergezet zijn, of zoiets. En die dingen zullen die oude ponskaarten- en tabelleermachines wel opgevolgd zijn, die ze in de jaren vijftig ingevoerd hebben. Daarvoor was het typemachines en daarvoor inktpotten en ganzenveren.
Als dat traject ook in uw hoofd zit, kan ik u De opkomst van de informatietechnologie in Nederland aanbevelen. Er klopt namelijk niet veel van wat ik allemaal dacht. Zo werden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek in 1916 (!) de eerste ponskaarten door de machine gehaald.
Maar, aldus de schrijvers van het boek: ‘Alom wordt gedacht dat de komst van de computer na de Tweede Wereldoorlog de revolutie in informatie en communicatie in Nederland heeft veroorzaakt’.
De oorsprong van de moderne informatiemaatschappij heeft te maken met technische en maatschappelijke ontwikkelingen aan het begin van deze eeuw. In drie sectoren werd al vanaf 1900 het bedje voor de computers gespreid.
Om te beginnen in het kantoor, waar toen al allerlei verschillende gegevensverwerkende machines werden geïnstalleerd. En daarna in het technisch-wetenschappelijk rekenen en in de procesindustrie. In beide sectoren werd snel een grote diversiteit aan rekenapparatuur, meetinstrumenten en automatische besturing uitgevonden, ontwikkeld en toegepast.
Het boek is niet populair geschreven, dus het leest een beetje droog, maar ik kan het iedere techneut aanraden. Eén hoofdstuk in het bijzonder zou verplichte kost moeten zijn voor iedere automatiseerder: het debâcle bij de Postcheque- en Girodienst.
De PCGD was in 1922 een dienst met 87.000 rekeninghouders, die dat jaar 14 miljoen transacties afwerkte. Die werden verwerkt door 1058 employees, goed voor 770.000 gulden aan loonkosten. Toen al was er gedonder door fusies en overnames: op het hoofdkantoor in Den Haag mocht de PCGD alleen maar personeel aannemen dat bij partner PTT overbodig was geworden. Niet geschoold, weinig discipline, en ook zonder dat soort problemen draaide de PCGD al met verlies: driekwart miljoen gulden in 1922.
Men dacht een en ander op te gaan lossen door de loonkosten te drukken en dat betekende mechanisatie. Het plan, zoals dat ook nu nog steeds gaat, klonk heel mooi: ‘Zoo’n plan van mechanische administratie is een organisch geheel; het komt in één brein op, alles past in elkaar, chronologisch en plaatselijk, de verschillende tafels en machines, de kasten van het archief, de transportband, alles is volgens één vast systeem geplaatst’. Bla-bla-bla, Waar heb ik dat vaker gehoord?
Bij de firma’s Powers en Hollerith werden pons-, sorteer-, tabelleer- en afdrukmachines besteld. De order bij Hollerith, 600.000 dollar, was de grootste opdracht die dat bedrijf ooit in de wacht sleepte. Alle hardware arriveerde begin 1923, en de overgang naar het nieuwe systeem was gepland in de nacht van 24 augustus.
Als ik op een rijtje moet zetten wat er vóór die nacht fout ging is deze pagina vol. Een losse greep: allereerst dienden uiteraard de beginrekeningen van de klanten ingevoerd te worden, maar dat gebeurde op basis van onbetrouwbare opgaven van de postkantoren. Vanwege de haast ontbrak de interne controle, zodat er hier en daar debetcijfers onder credit kwamen te staan en telefoonnummers onder debet. Een hoge techneut die op de morgen na de fatale nacht zijn opwachting maakte werd aldus begroet: ‘Gelukkig dat U gekomen bent. Wij zijn hier, maar niemand van ons weet wat hij moet doen’.
In de eerste weken na de overgang spoedden rekeninghouders uit het hele land zich naar het hoofdkantoor in Den Haag, waar de gangen en wachtkamers vol zaten met woedende cliënten, die hun geld opeisten. Binnen veertien dagen kwamen er dertigduizend brieven binnen. Uiteindelijk werd op 4 oktober 1923 besloten om de boel tijdelijk te sluiten, waarna de PCGD door de rekeninghouders zelf moest worden geïnformeerd over hun saldo’s. Dat proces nam zoveel tijd in beslag dat de PCGD pas een jaar later weer geopend zou worden.
Verrassend vervolg van het verhaal is dat het vertrouwen in de dienst weer razendsnel terug was. Het aantal rekeninghouders steeg in de eerste vijf jaar na de heropening van één naar vijf miljoen. De nieuwe ponskaartenapparatuur zou nooit meer gebruikt worden. Een gedeelte ging naar de Staatsmijnen en een deel ging terug naar de fabrikant. De PCGD zou nog jarenlang alleen maar machines gebruiken die elders hun waarde bewezen hadden: tel- en rekenmachines, en, vanaf 1930, twee elektrische boekhoudmachines.
Verder waren er nog wat adresseermachines, schrijfmachines, elektrische briefopeners en perforeermachines in gebruik, maar de administratie zelf zou nog jarenlang met de hand verricht worden, zodat het aantal employees alleen maar steeg. De kosten werden gedrukt door voornamelijk goedkope vrouwelijke krachten met een tijdelijke aanstelling in te zetten. Tegenwoordig mag er in beloning geen onderscheid meer gemaakt worden tussen de seksen, maar de rest van het liedje klinkt nu nog bekend. Florerende uitzendbureau’s, flexiwerkers, tijdelijke contracten. Intussen vechten banken en middenstanders elkaar het kot uit over de vraag of ze de Euro nou wel of niet in één nacht in willen gaan voeren. Misschien moeten ze dat boek ook maar eens goed nalezen. Voordat we op de nacht na de invoering elkaar wezenloos aan staan te kijken. Zo van: ‘Wij zijn hier, maar niemand weet wat hij moet doen…’.
De opkomst van de informatietechnologie in Nederland. door E. van Oost, G. Alberts, J. van den Ende en H. Lintsen; ISBN 9073192218. Te bestellen door overmaking van fl. 95 op giro 7366931 t.n.v. Stichting Historie der Techniek te Eindhoven, onder vermelding van `Opkomst IT`.