Wie binnen een seconde drie maal de letter ‘w’ uit kan spreken zonder in een acute hoestbui te raken, is binnen. Koop een ticket naar Amerika en meldt u bij het eerste het beste radio-station. Laat horen hoe snel u zonder slikken of haperen enkele tientallen keren achter elkaar ‘dobbeljoew, dobbeljoew, dobbeljoew’ kan kraaien en u heeft een baan.
Het wereldrecord ‘www’ is een kwart seconde en je hoort het de hele dag door op radio en televisie. Er is geen bedrijf meer dat nog adverteert zonder aan het eind van de ‘commercial’ twee- of driemaal luidkeels het internet-adres te laten weten. Of het nou om auto-dealers, supermarkten, of kledingfabrikanten gaat, het eindigt met het vermelden van de site.
Nog maar eens: internet is in Amerika meer ingeburgerd dan in Europa. Kom je bijvoorbeeld in een huis-aan-huisblad in Nederland maar zelden een apestaartje tegen, het equivalent in Mill Valley sterft ervan. Een gratis weekblad met flutnieuws uit Marin County en veel reclame en contactadvertenties.
Niet alleen de halve pagina met de advertentie van de lokale groenteboer, maar ook de ‘kleintjes’ waarin door de een of andere sexe contact met de dezelfde of andere sexe gezocht wordt, eindigt met een vermelding van website, of van email adres.
Die hoge penetratie van internet speelde totnogtoe de pc gebruikers, hoe meer personal computers. Dacht iedereen, maar de val van Eckhard Pfeiffer, het opper-opperhoofd van Compaq, is een gevolg van het gegeven dat die opvatting een foute blijkt te zijn.
De manier waarop Pfeiffer afging deed me aan Comedy Capers denken: “You’re fired! What? I quit!, no, you’re fired! No dammit, i quit!”. Hoe dan ook, Pfeiffer mocht zeggen dat-ie in het belang van de firma zelf opgestapt was, voordat de aandeelhouders hem de deur uitschopten. Die waren niet tevreden over de ontwikkeling van het aandeel Compaq, ‘s wereld grootste fabrikant en verkoper van thuiscomputers.
Dat komt omdat Compaq alleen maar pc’s bleef produceren en verkopen in de wetenschap de grootste te zijn, intussen blind voor signalen die op iets anders wijzen. Bijvoorbeeld zoals geschetst door David Clark, een wetenschapper van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in een lezing: ‘Het internet na de pc’. Waarin Clark het heeft over dingen die nu al te koop zijn, zoals de kleiner dan mini-computers en de eerste horloges met de mogelijkheid om email lezen, maar ook die wasmachine aanzetten als een vergadering uitloopt. En intussen kijken of er nog iets in die koelkast zit voor als u thuiskomt. Als die intussen zelf al geen nieuwe voorraad besteld heeft via zijn voorgeprogrammeerde bestellijst. Immers, een hoop boodschappen zijn iedere week hetzelfde, dus laat dat stomme apparaat dat zelf in de gaten houden.
Verder kan bijvoorbeeld ieder apparaat zichzelf dagelijks nakijken en, voordat er een bepaald onderdeel kapot gaat, via het net bij de fabrikant aan de bel trekken.
Wat mij betreft mag u het allemaal nonsens vinden, maar het komt, en waarschijnlijk sneller dan ik denk. Bij Microsoft, dat niet nog eens de fout wil maken om het internet aan zich voorbij te laten gaan om daarna aan een inhaalslag te beginnen, hebben ze het in de gaten. Steve Balmer, de man onder Bill Gates, stelde vorige maand een van de doelen van Microsoft, ‘een pc op ieder bureau in ieder huis’ voorzichtig bij.
“We willen die opvatting uitbreiden”, aldus Balmer. “De pc blijft centraal, maar we realiseren ons dat er een hele grote vraag is naar software voor andere apparaten”. Zoals Microsoft CE dus, het uitgeklede Windows 98, dat Microsoft natuurlijk het liefst in alle andere apparaten dan pc’s geïnstalleerd zou willen zien. Er is meer. Zoals de bedrijven die nu al pc’s weggeven, zoals draagbare telefoons. Het enige wat je betaalt is een paar tientjes per maand voor je internetverbinding, de hardware krijg je er voor dat bedrag bij, en na drie jaar mag je jezelf eigenaar van het spul noemen.
Hal Abelson, een andere professor van MIT voorspelt, dat die ontwikkeling zich door zal zetten op een andere markt. Ook bedrijven zullen tegen vaste bedragen per maand alleen maar service kopen, terwijl ze de noodzakelijke hardware nooit zullen zien. Het grootste gedeelte van de voor het bedrijf noodzakelijke applicaties zullen elders geplaatst en onderhouden worden. Niet alleen het internetdomein (drie maal dobbeljoe), maar ook de interne netwerken zullen extern geplaatst worden.
Abelson vergelijkt die ontwikkeling met die van de elektriciteit in de vorige eeuw. Toen fabrieken elektromotoren gingen gebruiken, gebruikten ze daarvoor aanvankelijk door hen zelf opgewekte stroom. Toen het elektriciteitsnetwerk betrouwbaar en goedkoop werd, verdwenen die huisgestookte centrales snel.
Soortgelijke opvattingen las ik jaren geleden ook al, maar mijn skepsis aangaande netwerkcomputers is een stuk minder. Waar je ook komt hier, op welk bedrijf dan ook, er staan pc’s die de godzalige dag aan internet hangen. Met een T-1 of een T-3-verbinding is ook een programma van enkele tientallen megabytes sneller gedownload en geinstalleerd dan de anderhalve minuut die mijn laptop nodig heeft om Windows 98 op te starten.
Waarom zou je dan niet alle applicaties, en alle files, en alle back-ups, de hele rimbam, plus de verantwoordelijkheid voor het onderhoud, voor een paar knaken uitbesteden? Abelson voorspelt dat de vraag naar hard-disks zal worden vervangen door de vraag naar externe opslagruimte, op servers van bedrijven die zich daarin specialiseren.
De toekomst op internet is aan de servers, en niet aan de pc. Dat hadden ze bij Compaq nog niet in de gaten en daarom mocht Pfeiffer ontslag nemen voordat-ie ontslagen werd.