Bedankt voor alle goedbedoelde waarschuwingen over virussen, maar wilt u er alstublieft mee kappen? Allemaal verspilling van de beperkte bandbreedte waar we het mee moeten doen. Bovendien is het wat mij betreft `dikke bult` voor iedereen die er last van heeft want die heeft nog geen virusscanner geinstalleerd: eigen schuld.
Dat gezegd hebbende: ik doe het thuis al jaren zonder virusscanner, en – al ben ik nu wellicht alle goden aan het verzoeken – ik heb nooit ergens last van. Ik kreeg het heen en weer van Norton Anti Virus, omdat het zich overal mee meende te mogen bemoeien, en mijn systeem danig vertraagde. Levensgevaarlijk, zegt u, zonder zo`n digitaal condoom surfen?
Valt wel mee, als je maar zorgt dat de virussen je computer niet kunnen bereiken, of de besmette bestanden niet opent. Zelf doe ik dat door te telnetten naar mijn mail-server, en daar alles weg te donderen wat er verdacht of overbodig uitziet. Dat is ongeveer tachtig procent van wat er in mijn postbus terecht komt. Let wel: de postbus zit niet in mijn computer, als postbus beschouw ik mijn eigen mailserver. Het voordeel van dit ritueel is dat je zelf bepaalt wat er wel of niet vanuit de postbus door de brievenbus in je eigen computer terecht komt.
Geen eigen mailserver? Bel de helpdesk van uw provider, en vraag ze – als u ze tenminste te pakken krijgt – of u met uw account ook telnettoegang heeft. Als uw provider op Unix of Linux draait, en de meesten doen dan, dan is het vaak zo geregeld dat u telnetaccess heeft.
Ik telnet om meerdere redenen. De belangrijkste: de computer, waar je achter zit, is op dat moment een terminal van de computer van je domein geworden. Reuze handig om je website te onderhouden, maar kijk uit, want in Unix en Linux is ieder commando onherroepelijk. Het is ook een sentimental journey, terug naar begin jaren negentig, met de eerste aarzelende stappen op internet, toen het web er nog niet was en de browser nog uitgevonden moest worden.
Als je in telnet aanlogt krijg je een zwart scherm voor je neus, met alleen een prompt. Je tikt het woord mail in, of elm, of pine, en je ziet je mail. Alles wat niet kosjer ruikt, daar tik je de letter `D` voor, en het programma smijt alle D`tjes subiet weg. Daarna kun je met een gerust hart Outlook, Exchange of Eudora opstarten, in de gerusstellende wetenschap dat geen enkel virus tot je huiskamer zal komen. Het is een beetje sport: virussen verslaan voor ze de computer bereiken.
Omdat de onvermijdelijke rekeningen, die gepaard gaan met het uitoefenen van die hobby, altijd uit Napa kwamen, ben ik er altijd vanuit gegaan dat de hardware waarop mijn digitale toko geparkeerd is, daadwerkelijk in Californie staat.
Toen ik vorig jaar in de buurt was, in de wijnvallei ten noorden van San Francisco, ben ik er uit nieuwsgierigheid langs gereden. Open kantoortuinen, maar niets dat erop wees dat daar een serverpark, goed voor enkel honderdduizenden domeinen, gehuisvest was. Het was meer een studentikoze kantoortuin. Waar zou mijn server staan?
Ik moest op dat moment aan Tom Leahy denken, die 33 jaar in het Australische gedeelte van Nieuw Guinea heeft doorgebracht. Toen hij daar als hoogste bestuurder de plaatselijke bewoners zo ver kreeg dat ze hun geld naar de bank brachten, kwamen ze met zakken munten aansjouwen. En eisten vervolgens iedere dag opnieuw dat die munten stuk voor stuk voor ze uitgeteld werden, als bewijs dat het geld er nog steeds was.
Net op tijd zag ik in dat ze me daar in Napa als een blanke Papua zouden zien, met zijn vuist op tafel timmerend het recht eisend om zijn server te zien. Ik ben dus maar verder gereden.
Mijn domein werd ooit gehost door TaBNet, maar dat bedrijf is allang overgenomen door Verio, en die zullen wel weer bij een of andere goed beveiligde ijzerboer de diskspace en de verbindingen gehuurd hebben. Waar mijn virtuele leven zich afspeelt, daar kom ik nooit achter. Waar die virussen blijven weet ik ook niet, maar dat kan me niet bommen.