Ooit was de telefoonlijn de enige manier om het internet op te kunnen. Een substantieel gedeelte van de huidige generatie surfers weet dat niet eens en kent niet het schrille gekwaak van het modem. De ‘handshake’, het protocol waarmee jouw computer zich aan de toegangspoort tot de digitale hemel aanmeldde, klonk als het baltsritueel van twee brulkikkers die te veel sigaren gerookt hadden.
Weet u niet (meer) hoe dat ding schreeuwde? Ga naar Google, tik als zoekwoord ‘modem initializing string’ of iets dergelijks in en je hebt binnen een paar seconden een site gevonden waar een heel archief aangelegd is van hoe modems toen klonken. De volumeknop van de speakers van je machine op tien en klikken maar. Kicken! Als ik mijn ogen sluit, waan ik me weer op zolder, eind jaren tachtig, en maakt mijn Tulip 286, aangeschaft via een van de toenmalige belastingvrije regelingen, via een 1200 bauds modem verbinding met Amsterdam. Daar zat Max Keyzer, beheerder van ‘Nederlands Eerste Algemene Bulletin Board System’, en via diens computer kon via het Fido-net vanuit DOS zowaar e-mail sturen naar iets wat internet heette. Je kreeg nog antwoord ook, als je in een computerblad een e-mail adres ontdekt had in Amerika en daar een groet naartoe gestuurd had. Zo!
Er zijn nog steeds modems, dus sommigen van u horen nog dagelijks wat ik bedoel, maar steeds meer mensen maken gebruik van ISDN, (A)DSL of kabel. Glasvezel komt nog wel en omdat wij in zo’n klein landje leven wellicht iets sneller dan in de Sahara. Dan heb je ook nog satelliet en zijn er plannen om ballonnen of vliegtuigen vanaf een hoogte van een kilometer of twaalf als basisstation te laten functioneren. Satelliet, ballon of vliegtuig; dat gaat allemaal draadloos en draadloos is het toverwoord in 2002. Ieder computerblad is vergeven van de advertenties en artikelen met betrekking tot Bluetooth, Wifi, Wlan en uitgebreide handleidingen om draadloze netwerken in te richten. Vorig jaar werden alleen in Amerika al meer dan 8 miljoen 802.11b netwerkkaarten verkocht en ook in Nederland gaan die dingen als warme broodjes over de toog. Het principe is met al die toepassingen hetzelfde: je steekt er een, die als zender fungeert, in wat je basisstation internet is, en een of meerdere in je andere computers, of wat voor apparaten je wenselijk acht. Protocol instellen en alles werkt.
De voordelen zijn evident. Geen gedoe met kabels en alles wat daarbij komt kijken. Nadelen zijn er ook. Een vliegende kraai vangt altijd wat, dus wie van alles door de lucht gaat gooien, moet niet raar staan te kijken als er links en rechts van alles opgevangen wordt. Dus is er met de opkomst van de draadloze netwerken een nieuwe en net zo snel groeiende sport ontstaan: ‘War driving’. Je steekt zo’n draadloos netwerkdingetje in een laptop en je gaat wat rondrijden. Bijvoorbeeld het programma ‘NetStumbler’ vist alles voor je uit en voor je het weet, ben je aangekoppeld bij een draadloos netwerk van een bedrijf en kun je gratis meeliften. Woon je in een buurt waar veel kantoren huis houden, of vlak bij een bedrijventerrein? Zet een 802.11b in je dakgoot en er is een gerede kans dat je voortaan gratis het net op kunt. Of het strafbaar is, weet nog niemand, want er is nog geen jurisprudentie over deze mooie sport. Moeten die systeembeheerders de boel maar beter beveiligen.
Op internet duiken plattegronden op met plaatsen waar zo’n draadloos netwerk niet goed afgeschermd is. War Drivers laten merktekens achter op muren, bomen en lantaarnpalen: hier moet je wezen! Ik woon in de Bredase binnenstad. Binnen gehoorsafstand zitten notariskantoren, makelaars, apotheken, de Koepel, de rechtbank, belastingkantoor, postkantoor, stadskantoor, het GAK, verzekeraars, het politiebureau en volop banken. Waar is mijn laptop en wat kost een 802.11b? Hoe ziet zo’n merkteken er uit en waar is mijn krijtje?