Canned Heath in 1970
Soms lijken computers levend, met menselijke eigenschappen. Zoals jaloezie, waar mijn trouwe werkpaard, de vette Dell Pentium 4 van de baas, last van leek te krijgen sinds hij mijn bureau delen moet met de oogverblindende iMac g5. De Mac, die ik nog niet mee naar huis genomen heb, geen zin om ‘s avonds nog vierkantere ogen te krijgen na een dag lang ploeteren op internet.
Jaloezie, of de duvel die ermee speelde; de Dell begon met de dag meer te mopperen, te haperen en te bokken. Resulterend in spectaculaire crashes, vergezeld van de vertrouwde blauwe schermen en onbegrijpelijke foutmeldingen.
Na een check van de afdeling systeembeheer bleek de tweede hard disk – de slave – de geest gegeven te hebben. Derhalve de schijf waarop ik de systeem back-up had weggeschreven, dus pure mazzel dat de eerste disk – de master – na het verwijderen van de kapotte slaaf niets bleek te mankeren, en XP fluitend aan de gang ging.
Dat op de tweede schijf ook een back-up van mijn complete muziekverzameling stond, heeft – afkloppen! – geen gevolgen gehad. Wie mijn digitale strapatsen de afgelopen jaren gevolgd heeft, herinnert zich dat ik via schade, schande en een enkele krachtterm, een paar dingen geleerd heb. Bijvoorbeeld één backup geen backup is, en een backup van de backup nog niet genoeg. Discipline doe je er ook mee op; als je die collectie waardevolle backups niet synchroniseert ben je na een crash aardig wat tijd kwijt met het uitzoeken van het wie, het wat en het waar.
Met de panne op de Dell lijkt mijn persoonlijke migratieproject de perfecte weg: zoveel mogelijk op de witte kist werken. Zo blijkt de alt-tab combinatie – na al die jaren in mijn linkerhand gebeiteld- de vaakst gebruikte en moeilijkst af leren combinatie.
Terwijl het met appeltje-tab goed zal komen, lijkt de meeste tijd in het overstappen van Paint Shop Pro naar PhotoShop te gaan zitten. Van virussen geen last, mede dankzij Virex van MacAfee, en de firewall is een hele leuke: Little Snitch, die als een duveltje uit een doosje met een grote fluit opduikt zodra een programma stiekem verbinding met internet probeert te maken. Mag dat?
p.s. Wie zich afvraagt waarom ik al de hele week naar ‘Going Up The Country‘ van Canned Heat’ zit te luisteren: dat heeft alles met de gesneuvelde slaaf te maken. De Dell verzorgde het in real-time showen van wat er dagelijks aan arbeidsvitaminen aan de internetredactie geslikt wordt door middel van de Now Playing plug-in van Brendan Fuller. iTunes draaide weliswaar vanaf de master van de Dell, maar aangezien die backup tijdelijk wijlen is, valt er even niks te pushen.
Muziek hebben we volop, dankzij mijn oeroude Pentium 166, die al jaren dienst doet als jukebox, Creative soundcard, Klipsch boxen, en waarop ook een backup van iets van 4000 mp3’tjes. Er is echter nog maar een extra netwerkverbinding vrij, en driemaal raden wat daar aan hangt.
Juist, en op de iMac staat (uiteraard) ook een backup van de collectie, want een Mac zonder iTunes is als Sinterklaas zonder mijter.
Dus vandaag of morgen maar eens aan de slag, want Brendan heeft een week of wat geleden de Now Playing plug-in ook voor de Mac uitgebracht. Komt goed. Luister intussen eens naar de ingeblikte hitte, want Canned Heat was een band die er wezen mocht. Vlijmscherpe, kenmerkende mondharmonica, typische hoge stem in dat hele grote lijf van Bob Hite (The Bear). Mooie muziek!
Even Googelen leert me dat oprichters Alan Wilson (Blind Owl), Bob Hite (‘Don’t Forget To Boogie!’) en Henry Vestine het tijdelijke reeds met het eeuwige verwisseld hebben, maar dat Fito de la Parra nu al bijna veertig jaar achter het drumstel zit.