Ik ben het niet vaak met Geert Wilders eens, maar af en toe heeft-ie een punt. Deze week noemde hij de oproepers tot meer tolerantie ‘onnozele en naïeve dwazen’.
Dat ging over Doekle Terpstra en de zijnen die met hun in Trouw getimmerde manifest het nieuwe jaar openden. Beetje goedkoop om dat in die kerkelijke krant te doen, waar preken voor eigen parochie een stuk minder kost dan een hele pagina in De Telegraaf.
Gemakkelijk ook, omdat Terpstra drommels goed wist dat de minimale investering tot maximaal resultaat zou leiden, in deze tijden waarin de waan van de dag overheerst en alle Harten, Actua’s, Goedemorgens, kranten en magazines van Nederland elkaar overschrijven, afzeiken en citeren.
Maar wat me in dat manifest vooral tegenstaat, is dat de term tolerantie verkracht wordt. Ik wil helemaal geen bevolkingsgroepen tolereren. Tolereren doe je mensen die uit hun bek stinken, die op het werk of in de kroeg luidkeels onzin uitkramen, onaangenaam gezelschap zijn, waar je niet al te veel mee te maken wilt hebben. Als je oproept om allochtonen of wie dan ook tolerant tegemoet te treden, dan is dat een uiting van hoogmoed en arrogantie.
Je geeft ermee aan dat je zelf hoog op een ladder denkt te staan, en dat je de rest als minder ziet. Iemand tolereren omdat-ie in een of andere God gelooft, doe ik niet en ik weiger getolereerd te worden omdat ik dat niet doe. Wel respecteer ik ieders opvattingen en levenswijze, hopende dat men dat de mijne ook doet.