Een tattoo bezit ik niet, ook niet op een verborgen plek, en ik moet er ook niet aan denken.
Het gaat me te ver, zoals ik een psycholoog in een praatprogramma met een serieus gezicht hoorde doen, een ets op je huid een ‘losers logo’ te noemen.
Recent is mijn kijk op het tattoowereldje verbreed door een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb. Until I find you van John Irving. Volop getatoeëer in het boek, met een hoofdstuk dat zich in Amsterdam in de herfst van 1969 afspeelt.
Terwijl Henk Schiffmacher er niet alleen in figureert, maar ook het logo op de omslag ontworpen heeft. Ik kan me voorstellen dat iemand een kleine tattoo laat zetten op een plek die bijna niemand ooit ziet, maar het grootste probleem blijft hoe dan ook altijd overeind: als je erop uitgekeken bent, dan zit je er mee.
Piercings hebben nog het voordeel dat je de gaten dicht kunt laten groeien, en als je kapsel niet bevalt, dan groeit het vanzelf uit. Je kunt ze door een andere tattoo over laten krassen, zoals ik van Irving geleerd heb, of weg laten branden, maar dat is ook zo wat.
Tot overmaat van ramp wezen twee cardiologen deze week op een tot nog toe onbekend bijverschijnsel van tatoeëren of piercen: je kunt er een dodelijke hartinfectie van krijgen.
Dat een dag nadat ik gelezen had dat pindakaas slecht is voor astmapatiënten, en zo staat er iedere dag wel iets in de krant waar je iets van kunt krijgen. Misschien slecht nieuws voor de tattoo detailhandel, maar als ik er een zou willen, zou ik me er niet al te druk over maken.