Met Lance Armstrong heb ik nooit zoveel gehad. Dat-ie hard kon trainen en fietsen staat buiten kijf. Wat-ie tot zich nam niet, maar ik ben er al lang geleden mee opgehouden mezelf af te vragen wie slikt en wie zuiver op de graat is.
Als ploegartsen, laboratoria en elkaar het kot uitvechtende sportbonden het al niet eens worden, hoe zou ik er dan achter moeten komen? Wat me van Armstrong vooral niet beviel is dat-ie altijd liep te beweren de kanker verslagen te hebben.
Pure nonsens, een ziekte kun je niet verslaan. Bovendien degradeer je met dat soort uitspraken degenen die het met minder geluk dan wel slechtere verzorging af hebben moeten leggen tegen een ongeneeslijke ziekte, tot verliezers.
Irreële en irritante praatjes zijn dat, vooral voor nabestaanden. Mijn hart ging daarentegen open voor die fantastische Maarten van der Weijden. De acute leukemie overleefd, op zijn kale kop de littekens van een hersenoperatie voor altijd zichtbaar, was hij, de gouden medaille vers om de nek, de eerste om dat soort geleuter te voorkomen;
‘Niks geen ziekte verslagen. Ik ben gaan liggen omdat ik niets anders meer kon, heb het vertrouwen aan mijn artsen gegeven en dankzij hen, dankzij de vooruitgang in de medische wetenschap, en niet te vergeten dankzij een vette portie mazzel, sta ik hier‘.
Daar kan die Armstrong nog wat van leren. Ondanks het goede werk wat-ie doet, met zijn Foundation, zou-ie onderhand eens op moeten houden om in allerlei interviews de pechvogels onder ons wijs proberen te maken dat ze zelf een ongeneeslijke ziekte kunnen verslaan.