Ook ik begin me af te vragen of mijn spaarcenten veilig zijn en wat ons pensioenfonds met mijn geld uitgespookt heeft.
Gisteren, in de rij bij de flappentapper, stopte een man met een chagrijnig smoel het een na het andere stuk plastic in de gleuf.
Pas viermaal was scheepsrecht in de vorm van een briefje van twintig euro, dat hij in zijn borstzak propte, terwijl hij me aankeek met een gezicht van: ‘durf er eens wat van te zeggen’.
De grappen over de crisis hield ik daarom maar voor me, ook omdat straks ook mijn geld verdampt zou kunnen zijn voordat ik het kan pinnen.
Doet me denken aan de oostelijke, toen nog Australische helft, van Papoea-Nieuw-Guinea. Toen daar een banksysteem werd opgezet, kregen de inheemse boeren flinke subsidies van de Australische regering. Papiergeld weigerden ze, want dat was niks waard; ze wilden munten. Die werden in jutezakken naar Port Moresby verscheept, waarna de ontvangers bij de bank duizenden dollars met de hand uit lieten tellen en een ontvangstbewijs kregen. Met dat papier, waar ze ook geen fiducie in hadden, stonden ze de volgende dag weer voor de balie: ‘Show me my money, man!’ Niet alleen de volgende dag, iedere dag, jarenlang. De banken moest extra personeel aannemen dat de ganse dag geld zat te tellen.
Het lijkt me wel wat. Als we met zijn allen iedere dag naar de bank gaan om ons geld te laten tellen, hebben ze geen tijd meer om ermee te gaan gokken. Als er tenminste nog wat te tellen valt.