Van sommige middenstanders snap je niet dat ze nog klanten hebben.
Zo kom ik al jaren niet meer bij de dichtstbijzijnde bakker. Dat nadat ik op een ochtend met nog wat mensen stond te wachten, terwijl de jongste bediende zich het apezuur werkte met het inpakken van appelflappen en Bossche bollen en het snijden van brood, intussen zwetend de heteluchtoven ladend en lossend.
Haar bazin was intussen op haar dooie gemak met iets anders bezig. Op mijn vraag wat ze aan het doen was, wierp ze een blik op me alsof ze een levensgrote kakkerlak ontwaarde. Ze antwoordde dat ze met een belangrijke bestelling bezig was en geen tijd voor klanten had. Ik was niet de enige die op dat moment hoofdschuddend haar winkel voorgoed verliet, maar jaren na dato staan er nog steeds mensen in de rij. Het zou kunnen dat er een nieuwe wind waait.
Mijn vorige fietsenmaker kon er ook wat van. De snijdende wind of de insecten in mijn ogen beu, besloot ik om mezelf op zo’n snelle fietsbril te trakteren. Het mocht wat kosten, vond ik, maar de brillen die de zoon van de eigenaar me liet zien, waren niet precies wat ik zocht. Wat me veel mooier leek, hing in een glazen kastje achter zijn rug, maar toen ik daarop wees, sprak hij – met een soortement van bestraffende blik – de onsterfelijke woorden: ‘Die zijn veel te duur, meneer’. Dezelfde snelle bling-bril siert nu mijn fok als ik fiets, maar ik heb hem bij een andere winkel gekocht. Daar slagen ze er vaak in om me iets duurs aan te smeren, terwijl ik desondanks neuriënd het pand verlaat. Zo kan het ook.