Sommigen denken dat ik een gereïncarneerde straathond ben.
Zelf vergelijk ik mijn aangeboren gevoel voor navigatie liever met dat van een postduif; zet me midden in de nacht ergens op straat en het komt goed. Ik kijk naar de sterren, als het bewolkt is snuffel ik aan een lantaarnpaal en loop naar waar ik wezen moet. Aan mijn lijf geen TomTom; zon, maan, wind en sterren zijn mijn bakens.
Soms gaat het fout. Het zal de jetlag geweest zijn; de eerste nacht in mijn hotelkamer in Kuala Lumpur lig ik wakker van het pijltje aan het plafond. Ik snap voor wie het bedoeld is: het wijst de moslims onder de gasten de weg naar Mekka. Alleen; de verkeerde kant uit, is mijn stellige overtuiging na een blik op de sterren.
Pas na twee dagen valt het kwartje, als ik een Engelsman die Bahasa Malaysia spreekt, vraag wat het ‘barat laut’ aan het plafond betekent. ‘Noordwest’, is het antwoord, ‘dat is de richting van Mekka, hoezo?’
Nooit eerder bij stil gestaan; in de westerse literatuur, in de krant, op de televisie, bidden moslims altijd met hun hoofd op de grond naar het oosten. Niet in Zuidoost-Azië. Daar ligt Mekka in het verre noordwesten, en bidden moslims met hun gezicht naar die kant. Dat probleem opgelost, heb ik nu een nieuwe vraag: hoe zit dat in het verre westen? Ligt Mekka vanuit Los Angeles gezien in het verre westen, of in het verre oosten? De manier om dat uit te vinden: een Arabische postduif loslaten en kijken welke kant hij uit vliegt.