Een heet en modieus onderwerp: DNA. Benieuwd hoe het mijne eruit ziet, op naar Google. Op “dna testing” reageert de digitale wereldwijzer met anderhalf miljoen resultaten, vergezeld door vijftien advertenties van laboratoria in binnen- en buitenland.
Als je een druppel bloed, pis of speeksel, een schaamhaar, een aambei of een teennagel opstuurt, met het nummer van je credit card of Pay Pal, dan arriveert omgaande een blauwdruk met alle geheimen van je eigen stoffelijkheid.
Het kost een paar centen, maar dan heb je het ultieme bewijs dat je bestaat. Goedkoper kan ook, via zelftest pakketten, en helemaal gratis is ook mogelijk.
Elders op het web wordt uitgelegd hoe met zout, afwasmiddel, zuivere alcohol, een lepeltje, een borrelglaasje en een vergrootglasje eigen DNA zichtbaar te maken.
Ik krijg spontaan heimwee naar toen we in het natuurkundelokaal de aansluitingen van water en gas verwisseld hadden, en op de inductiedemo met de aluminium ring 220 in plaats van 12 volt gezet hadden. Het werd een onvergetelijke les; de ring dwars door het plafond, bulderend vuur uit de waterkraan.
Gevolgd door een halfjaar iedere woensdagmiddag en zaterdagochtend duizend strafregels: ‘Ik mag niet spelen en spotten met gevaar en veiligheid’.
Dat lesje onthouden hebbende, pas ik voor een doe-het-zelf kit, voordat daaruit blijkt wat velen stilzwijgend vermoeden: dat ik stapelgek ben.
Aan een professionele test begin ik ook niet. Laat Gods water maar over Zijn akker stromen. Het leven is te leuk om mezelf zorgen te maken over wat mijn DNA zou kunnen voorspellen.