Belgische dikbil met litteken van keizersnee op de linkerflank. Foto: Wikimedia Commons
Na een mooie fietstoertocht door België overweeg ik vegetariër te worden. Door de Noorderkempen peddelend heb ik de dikbillen niet geteld, maar het moeten er honderden geweest zijn; stuk voor stuk een litteken van een meter op de linkerflank.
Het via die ritssluiting op de wereld gekwakte kalf, maatje olifant, staat er nooit naast. De dikbil, gefokt voor haar spiermassa, geeft te weinig melk om het kalf, al vóór de geboorte opgefokt op spiermassa, in leven te houden.
Is het kalf een stiertje, dan gaat het meteen de deur uit, de pink ondergaat het lot van haar moeder. De spieren worden opgeblazen, de rits wordt een paar jaar lang geopend en gedicht, daarna wacht het slachthuis.
Het laatste lot van de loeiende bodybuilders op vier poten staat me op zich niet tegen, wel de onnatuurlijke weg die afgelegd is. Bovendien: wat pompen die Belgische boeren in die dikbillen?
De weilanden liggen op een steenworp afstand van Breda; God weet waar de slager hier zijn vlees vandaan haalt, waar de tussenhandel de biefstukken oppikt.
Meer vis eten misschien, het best zelfgevangen. Maar dat is tegen het zere been van de sportvissers: die worden boos dat de Poolse vissers de karpers niet terugzetten, maar opvreten.
Huh?
Waarom zou je anders vissen?
Mooie morele twist: de Partij voor de Dieren is tegen sportvissers omdat ze vissen pijn doen. Maar misschien zou Marianne Thieme het wel goed vinden dat jagers voortaan met een verdovingsgeweer op herten en zwijnen schieten, om ze na de foto weer weg te laten wandelen.