Mooie tijden voor mij? Het is me de afgelopen weken plagend gevraagd door vrienden en bekenden die weten dat ik lid ben van het Nieuw Republikeins Genootschap. Nou, nee hoor. Dat de monarchie wankelt, zoals sommigen hoopvol verkondigen, dat betwijfel ik.
Ik vrees dat er meer voor nodig is dan reuring over vakantiehuizen, vliegtuigen, belastingontduikingen, plezierjachten en te riante vergoedingen voor prinsen en prinsessen, aangetrouwd spul en nieuwe nazaten.
Zolang we die poppenkast overeind houden moeten we dat goed doen, en dat kost een paar centen. Je kan ze bezwaarlijk in functie op vierhoog in de Bijlmer of in een rijtjeshuis in Wassenaar parkeren.
Mijn bezwaar tegen de monarchie is puur principieel: ooit waren we, ruim tweehonderd jaar lang, de eerste republiek ter wereld. De ware democratie waarin iedereen – dus ook u en ik – staatshoofd kan worden.
Door een royale hik in de geschiedenis is dat fout gegaan, zodat we nu met een prehistorisch rudiment zitten met vreemde bijverschijnselen. Verkiezingen doen we zoals dat hoort, maar als de winnaar bekend is, haast de formateur zich naar een door niemand gekozen weduwe met vier zonen en blauw bloed, om die om raad te vragen.
Wat haar familieleden intussen uitspoken op onze kosten interesseert me niet bijster; dat is onze eigen schuld zolang we de revolutie niet herstarten.
Tegelijkertijd de enige reden dat ik me niet thuis voel bij het Republikeins Genootschap. Het clubblad druipt iedere keer van de verontwaardiging over de hierboven vermelde reuring.
Beste republikeinen; daar gaat het niet om. Iedere monarchie is middeleeuws; zolang we die via de democratie in stand houden zullen we al die fratsen voor lief moeten nemen.
Om met wijlen Juliana te spreken: “Ach meneer, als ik geen koningin was, dan was ik republikein.”
Leve de Republiek!