Sticks and stones may break my bones, but names will never hurt them. Geert Wilders had er zijn toespraak in New York mee kunnen beginnen, maar dat heeft hij niet gedaan. Botten kunnen kapot geslagen worden met knuppels en stenen, maar schelden doet geen pijn.
Verbaal geweld zegt meer over de afzender dan de ontvanger, denk ik altijd maar.
Wilders heeft er kennelijk geen moeite mee. Althans, zolang hij zelf het woord voert.
Soms kan ik me overigens wel vinden in wat de leider van de PVV zegt of denkt, maar daar gaat het hier niet om.
Ook niet om het feit dat ik om andere uitspraken en vooral het verbeten maniertje waarop ze geuit worden, spontaan in de lach kan schieten.
Geert is net een jukebox.
Stop het woord cultuur in de gleuf, en er komt tien keer linkse hobby’s uit. Stop er een hoofddoek in en er komt kopvoddentaks uit.
Voorzichtig met het woord islam, want dan begint hij een eindeloze riedel langspeelplaten af te draaien.
Mag allemaal van mij, en ik maak zelf wel uit waar ik om lach en wat ik afdoe als irritante nonsens. Wie zich beledigd voelt, stapt maar naar de rechter, en dan horen we mettertijd vanzelf wat er van komt.
Waar het hier om gaat, zijn de ellenlange tenen van Wilders.
Meneer roept van alles, en moet dat ook blijven doen, maar op het moment dat er iemand iets durft te zeggen over de grote blonde leider en/of zijn discipelen dan is de Tweede Kamer te klein.
Het een of het ander, Geert. Je hoeft van mij niet te dimmen, maar je moet niet zo zeuren als iemand iets over jou zegt.