Toeval voert me naar de open dag in de Bredase Koepel via de Kloosterlaan, waar ik van 1984 tot 1991 woonde. Pal tegenover de huidige vrouwenafdeling in het voormalige Huis van Bewaring.
Waaruit eerder dit jaar een doortastende magere meid op een klassieke manier haar vrijheid veroverde: via een door haarzelf gegraven tunnel.
Ik woonde boven het pakhuis van kaasboer Jac Hennekam. Mijn kot rook naar kaas. Jong, belegen, oud. Zelf vond ik dat lekker, maar sommigen wendden zich walgend van me af als ik Café De Beyerd binnenkwam.
De kaaslucht kwam uit mijn kleren, mijn haren, mijn tenen, mijn strot en mijn poriën.
Toen ik zaterdag langs mijn oude adres fietste, moest ik aan het duo ‘khou van jou’ denken. Wat zou er van die oer-Bredase Romeo en zijn Julia geworden zijn?
Zij stond elke dag op het stenen opstapje, met haar rug pal tegen mijn voordeur. Vanaf daar kon ze nét het half opengeklapte, ondoorzichtige boograampje zien van waaruit hij met zijn zakdoek zwabberde.
Ze communiceerden luidkeels over de kinderen, of over zijn moeder. Ten afscheid riepen ze een paar keer over en weer ‘khou van jou’ en dan stapte ze weer op haar fiets, een zware Van Nelle in een mondhoek.
Op een dag viel ze bijna naar binnen toen ik mijn voordeur opende.
‘U vindt het toch niet erg, meneer, dat ik hier iedere dag sta te schreeuwen?’, vroeg ze. ‘Het is een schat, hij mot nog twee maanden.’
Om met enige haast de jaloers ingevallen stilte van de overkant te doorbreken met een extra hard ‘khou van jou’.