Wielrenner Gerben Karstens (rechts) wordt geïnterviewd door NOS verslaggever Theo Koomen vóór de eerste etappe van de Tour de France Mulhouse-Bazel, 26 juni 1971. Foto Johan van Gurp. Klik op de foto voor vergroting
Op de racefiets draag ik een helm, een zonnebril, een korte broek en een grijsrood shirtje. Ik trap wel eens richting Zeeland, maar dat kan ik voorlopig beter laten. De politie daar zoekt namelijk een grappenmaker met voorgaand signalement.
Meneer is de weg kwijt, of doet alsof. Vrouwen die hem desgevraagd de juiste richting wijzen, beloont hij met kussen en vraagt hen om met hem mee te gaan. De politie krijgt de olijke renner maar niet te pakken.
Niet gek, want met dit weer fietsen er duizenden rond die in dat profiel passen. Hilarisch en treurig tegelijkertijd. Deed me aan de rondemissen denken die vroeger bij de kermiskoersen in een schouderloze petticoat, hoge hakken en een sjerp gehesen werden.
Ze stonden de hele dag met rode koontjes in het middelpunt van de belangstelling. Tot het moment suprème in een traumatische ervaring ontaardde: de kus. Niemand die die meiden vooraf vertelde dat renners zeiknat van het zweet en de snot aan de meet arriveren.
De grappenmakers onder de renners wisten wel weg met zo’n rondemiss. Gerben Karstens bijvoorbeeld, nooit vies van een practical joke, en Gerrie Knetemann, waren er meesters in. De Karst en de Kneet kusten niet, maar drukten de rondemiss tegen zich aan en smeerden alles onder, buik tegen buik, wang tegen wang, tweemaal.
Grote gillen!
Knetemann is te vroeg gestorven, dus die kan het niet zijn. Karstens zit tien maanden per jaar op zijn zeilboot, ergens op de zeven zeeën.
Zou die Prinsenbeekse boef stiekem aan het trainen zijn?
In Zeeland?