Krijnen.Com Krijnen.Com

Vieve Rinus Bennaars vrolijkt Ravelijnlezing op


Meer foto’s

Het shirt is zestig jaar oud, brandschoon en gestreken. De man die het draagt, is twintig jaar ouder, maar net zo scherp – van lichaam en geest – als de oranje polo die hij in november 1951 voor het eerst mocht dragen. Het is niet iedereen gegeven om op dezelfde gezegende manier oud te worden als Marinus Apolonia Bennaars. Zeg maar Rinus.
De kleine en taaie mandekker van weleer kan nog steeds een balletje afpakken of aannemen en afgeven. Het is het vak waarmee hij in de jaren vijftig en zestig furore maakte bij Feyenoord en het Nederlands elftal. Hooghouden lukt ook nog wel, in een rondootje met twee getalenteerde balgoochelaars wier leeftijden opgeteld nog niet de helft van Bennaars jaren bereiken.
Een wedstrijdje voetballen heeft hij dit jaar nog niet gedaan, zegt hij, maar zoals zovele ex-profs loopt hij tegenwoordig met veel plezier een rondje op de golfbaan. In 1963, tevens zijn beste jaar bij Feyenoord, speelde hij Pele uit de oefeninterland tegen Brazilië. De wereldster hield het na een half uur voor gezien, maar bijna vijf decennia later is Bennaars te bescheiden om de eer op te eisen.
Met een flonkerende knipoog: “Ik had hem dat eerste half uur goed in de tang, maar Pele stapte in dat soort wedstrijden wel vaker het veld af.” De vieve en opgewekte Bennaars was gisteren het kleurrijke hoogtepunt van de derde Ravelijnlezing in Bergen op Zoom. Die stond in het teken van (top)sport en hoe Zeeuwse, Brabantse en Vlaamse delta daar een positieve rol in zou kunnen spelen.
Ondervraagd door ex-basketballer en dagvoorzitter Jos Kuipers deed Bennaars een boekje open over het semi-professionalisme van zijn tijd. “Na het werk met de stoomtrein twee keer in de week naar de training in Rotterdam. De laatste trein terug ging niet verder dan Roosendaal, dus ik moest altijd zorgen dat iemand me daar op kwam halen.”
Met alle respect voor de palmares van de oude rot, maar daarmee kom je er tegenwoordig niet meer, volgens Herman Kruis, hockeycoach en directeur van het Johan Cruijff College in Roosendaal. “Minimaal twintig uur trainen in de week, maar dan moet je wel op de lagere school als talent ontdekt zijn.”
Jacques Sys is hoofdredacteur van het Belgische Sport/Voetbalmaga- zine. Hij schetste een somber beeld van het topsportbeleid in zijn land. “Dat is er niet, geen visie, geen beleid, geen geld. Het is dus niet gek dat Nederland bij de Olympische Spelen zestien medailles haalt en Belgie twee.”
De laatste spreker was Ron Franken, voorzitter van Topsportcentrum Delta en voorzitter van ROC West-Brabant. Hij had een mooie anekdote voor Rinus Bennaars. “Ik lag in de wieg op de tribune, dus ik herinner me er helemaal niets van, maar ik was er wel bij, dankzij mijn voetbalgekke ouders.” Tegen Bennaars: “Maar ik denk dat jij er toen wel van genoten moet hebben. Ajax-Limburgia, 0-5, dat was feest in Limburg en in Rotterdam.”
Natuurlijk wist Bennaars dat nog, net zoals hij de opstelling van het grote Feyenoord van 1963 in de memorabele wedstrijden tegen Reims en Benfica uit zijn hoofd opdreunt. Hij is een van de laatst levende Mohikanen van dat team, maar hij gaat nog trouw naar iedere reünie in Rotterdam-Zuid. “Want Feyenoorder”, lacht hij, “dat blijf je voor het leven.”