Om de paar jaar wordt er een bezem door de redactie gehaald gaande een grote schoonmaak. Die eindigt na een stoelendans waarin voor bijna iedereen op de een of andere manier een plek aan een ander bureau gevonden wordt. Voor vastgeroeste achterwerken kan zo’n verandering geen kwaad, merk ik zelf. Sinds dinsdag zit ik in een knus kantoor in Etten-Leur, en heb ik daar omheen al een hele hoop mensen leren kennen.
Mijn nieuwe standstek bevalt me prima, al heb ik het vermoeden dat ze mijn voorganger erg missen. Terwijl ik mijn best ga doen om die naar de vergetelheid te tikken moest ik in Breda twee onder mijn bureau geschoven ladekastjes uitruimen.
Bomvol diverse inhoud. Zoals ideeën van vorige chefs, overhandigd met de klassieker: ‘Zou je hier eens naar willen kijken?’ Ja hoor, niet dus, stilzwijgend naar ‘nog te doen’ in de onderste la gedirigeerd.
Daar lag ook nog wat oud zeer in de vorm van aan mij geadresseerde kwaaie brieven, onder een zooi mooie herinneringen. De verhalen die nooit gemaakt zijn, zijn nu voorgoed naar een zwart gat verhuisd, de brieven en al het moois liggen nu in een kastje onder mijn nieuwe bureau.
Met een vergroting van een fantastische foto die Johan van Gurp ergens begin deze eeuw in Etten-Leur gemaakt heeft van een moeder met een tweeling van nog geen jaar oud.
De drie koppies, om en om ondersteboven op de grond liggend, stonden prominent over de volle breedte op de voorpagina van de krant.
Hoe zou het dat trio in het leven verder vergaan zijn? De naam ben ik kwijt, maar een van mijn nieuwe vrienden diept die zo op uit zijn eigen archief.
Een adres heb ik nog niet, maar een half uur later is het contact via Facebook geregeld.
Mooi zo.
Daar gaan we volgende week iets leuks mee doen.