Onze poes is destijds op de gezegende leeftijd van 22 jaar naar de kattenhemel vertrokken. Na de noodzakelijke euthanasie bleek het ecologisch evenwicht in onze stadstuin voorgoed verstoord. De Grote Leidster met scherpe nagels, die huis en tuin ruim twee decennia op als haar eigen Noord-Korea had geregeerd, liet een machtsvacuüm achter.
Lang voor haar gemis verwerkt was, werd de leegte gevuld door een vrolijke bende leven, waarvan we tot dan niet wisten wat we misten. Een vogelhuisje dat bijkans barst van het gekwetter van een nest pimpelmezen.
Pa en ma pimpel, die van zonsopgang tot zonsondergang aanvliegen met rupsen, spinnen en wormen, zien er uit als het echtpaar Flodder. Geen tijd om zichzelf te wassen.
Ergens zit een nest merels. Vader noemen we Snep, omdat hij met zijn feloranje snavel boos op het glas komt tikken als de gewelde rozijnen op zijn. Moeder is de Tonpraatster die op de regenton kwaad komt kwetteren dat haar jongen honger hebben.
De pimpels en de mezen eten nog net niet uit de hand, maar dat is een kwestie van tijd. Als we ís morgens vroeg de keukendeur openen, arriveert luid kakelend een troep kauwen voor het ontbijt: een hand ongepelde pinda’s.
Ook de kauwtjes en kraaien eten nu bijna uit de hand.
Ons gezellige avifauna wordt verder regelmatig gefrequenteerd door boomklevers, heggenmussen, houtduiven, koolmezen, lijsters, postduiven, spreeuwen, vinken, Turkse tortels, staartmezen, Vlaamse gaaien en nog wat passerende allochtonen.
Ze zingen de hele dag, eten alles op, en schijten als dank alles onder.
Zodat ik als poezenliefhebber in een duivels dilemma leef.
Zal ik een paintballgun kopen om die verdomde vreemde kat, die ik nu elke dag scheldend de tuin uit moet jagen, mores te leren?