(Foto Evi Matthijssen | Stadsarchief Breda)
De Beyerd zonder Piet, we zullen er in onze huiskamer, ons clubhuis, ons café, aan moeten wennen. Al is De Beyerd zo veel meer dan alleen maar een café. Dankzij Piet de Jongh, die er niet alleen een huiskamer voor al zijn klanten en vrienden van gemaakt heeft, maar ook een politieke debatteerclub, een biljartkot, een rikhaven, een kookclub, ieder jaar een onvergetelijke Belgische Bierweek, een koejon toernooi, een blueszaal, bierproefwedstrijden, fietstochten, tennistoestanden, voetbalwedstrijden, en nog tig andere activiteiten. Carnaval en de Singelloop, nergens in Breda, nergens in Kielegat worden die twee uithangborden van de Parel van het Zuiden zo uitbundig gevierd en versierd als in en voor De Beyerd. Sommige dingen zijn teloor gegaan, verdwenen, maar daar zijn altijd maar weer zat andere dingen voor in de plaats gekomen. Niet in de laatste plaats het restaurant en de brouwerij.
Als Piet ergens van kon genieten, was het van de anekdotes uit zijn eerste jaren in De Beyerd. Over de lastpakken, voor en achter de bar, of in de vuile hoek, over zijn alleroudste klanten, die in 1958 met Albert Jonkers mee verhuisden naar het huidige café, dat Piet en Els in 1967 overnamen. Begin jaren zeventig begonnen de oudste knarren, leeftijdgenoten van Albert, uit te sterven, maar tot het definitieve afscheid kregen ze hun borreltjes nog voor de prijs van een paar dubbeltjes, zoals in de jaren vijftig en zestig. Over een van de eerste Belgische bierweken, toen Willem Willemse maar niet op kwam dagen met de aanhanger vol Bels bier. Omdat hij ergens bij Meerle de douane tegen kwam, en Piet hem uit het cachot moest gaan kopen.
Over de geweldige tijd met de meisjes van Van Egeraat, begin jaren zeventig, toen de Beyerd op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag twee maal per dag vol stroomde met de meisjes van de buurman, de toeristenschool van Leo van Egeraat. Als ze het café binnenkwamen met hun koffiekaarten in de hand stonden de kopjes al opgestapeld op de dienbladen op de bar. Op de woensdagen, als de Beyerd gesloten was, en Piet met zijn DS of de HS bus ergens in België was, gingen ze vreemd bij Frits en Adje van Katwijk in het Hijgend Hert.
In die jaren zaten er soms notoire kroegtijgers aan de bar, die in september, als de nieuwe lichting blozende meiden arriveerden, een catwalk van De Beyerd maakten. Ze staken bierviltjes omhoog, op de achterkant met een viltstift een cijfer gekalkt, van 1 tot en met 10. Piet was spreekstalmeester en statisticus bij de politieke avonden, als de uitslagen van de verkiezingen, landelijk dan wel plaatselijk, gedurende de avond met een viltstift – het waren andere tijden – werden bijgewerkt. Bij het driebanden en het libre toernooi was ie niet alleen de spelleider, maar ook deelnemer. Met zoveel gevoel in die begenadigde linkerarm, dat ie vrijwel nooit moeite had om zijn hoge handicap waar te maken.
Piet haalde de blues binnen, en genoot van de Amerikaanse gitaristen die op de bar klommen voor een jankende solo. De brouwmeesters en directeuren van de klassieke Belgische brouwerijen waren kind aan huis bij Piet, en Piet bij hun. De doordeweekse dagen waarop je bij Piet een kop koffie ging drinken, om aan de stamtafel de kranten te lezen, lang voor het internet. Die krant had ie altijd al gelezen, en hij was altijd geïnteresseerd in wat er in Breda aan de knikker was. Hij wist ook heel veel, van de sores en de geheimen van veel klanten, maar dat gaf hij nooit weg. “Wat je als kroegbaas nooit moet doen”, vertelde hij eens, “is tegen klanten over andere klanten uit de school klappen. Dat gaat altijd tegen je werken. En helaas kan je ook niet met iedereen te vriend zijn”.
Jaren lang, minstens twee decennia, werd iedere avond in De Beyerd altijd afgesloten met het laatste singeltje op de draaitafel: ‘Dit is de laatste keer’ van Jaap Goedel. Zeven jaar geleden stond het refrein boven diens overlijdensadvertentie: ‘Dit was de laatste keer, het hoeft niet meer, nee, ik kom nooit weer, dit was de laatste keer.’
Maar dat is misschien wat we met zijn allen hooguit nog maar één keer moeten zingen. Terugdenkend aan die tijd van toen, die nooit weer komt. Om dan toch maar weer – altijd weer – uit volle borst met Joep Peeters mee te zingen, en zijn onsterfelijke ‘Beyerd Blues’. Over de onvermijdelijke effecten van iets teveel ongefilterd en hoog gegist bier. Over de kater, met ‘zeven dagen aan de diarree’, en de ‘harde stukskes’ die er aan de andere kant uitkomen.
Laten we dat refrein maar blijven zingen – en doen – tot we erbij neervallen: ‘We gaan weer terug naar De Beyerd, we zijn weer terug van weg geweest.’ Dat zullen we altijd blijven doen, en we proosten – op Piet. Zolang we dat blijven doen is Piet niet echt dood, is ie niet echt weg. We gaan altijd weer terug naar De Beyerd. En we blijven proosten. Op Piet.