Geen idee of Paul Depla geïnspireerd was voor het pleidooi dat ik in februari afstak voor een zomercarnaval in Breda. Ach, grote en goede ideeën ontstaan wel vaker tegelijkertijd in verschillende koppen, en zo’n uitstel leek me vorig jaar een voor de hand liggend idee, en nu helemaal. Ik maakte er tien maanden geleden meteen een terugblik van op het enige zomercarnaval dat ooit in Breda gevierd is, dat van 1953. De oorzaak van dat uitstel was natuurlijk het gevolg van de Watersnoodramp in de nacht van 31 januari op 1 februari.
In haar column in BN De Stem pleit Yolanda Sjoukes vandaag vóór dat zomercarnaval: ‘Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan’. En wijst er ook op dat er in Oudenbosch een pastoor is die mordicus tegen is, net als de voorman van de Brabantse Carnavals Federatie.
Die pastoor is Maickel Prasing, van de Bernardusparochie in Oudenbosch, maar ik vraag me af waar die zich in godsnaam mee bemoeit.
Volgens hem heeft Carnaval heeft een directe relatie met Pasen. Het is het begin van de zes weken durende vastentijd tot Pasen.
Desgevraagd door Ine Cup in ‘De Kwestie’ in BN DeStem: ‘Dat kún je niet verzetten. Dan haal je de kern uit carnaval en ga je alleen nog maar hossen en drinken en feesten. Je viert nieuwjaarsdag toch ook niet in maart?’
Oh ja? Meneer pastoor vergeet – of weet niet – dat er, als het aan de Bredase Bisschoppen en pastoors gelegen had, er in 1953 in de buitenlucht helemaal geen carnaval gevierd was. Want zelfs dat jaar maakt de clerus nog ruzie met de roemruchte enige Bredase carnavalsvereniging Bonus Eventus. Die dat feest altijd achter gesloten deuren diende te vieren, op straffe van een banvloek van de Bredase bisschop. Zelfs in de jaren 60 was er nog een aanvaring tussen de kerk en de uit Bonus Eventus voortgekomen CV De Biemeewes. Die hadden gezongen: ‘We vieren het feest van de heilige geest omdat we zat zijn geweest’.
Dat was tegen het zere been van Pastoor Van Osta, die in zijn Onze Lieve Vrouwe Hemelvaartkerk aan de Ginnekenstraat een ‘Lof van Eerherstel’ hield. Dat de kerk daarbij bomvol zat kwam mede omdat De Biemeewes en hun aanhangers ook daar de lol wel van inzagen, al moesten ze hun traditionele ‘loop-pèrdjes’ buiten laten staan. Misschien iets voor Pastoor Prasing om in midden in de zomer in de Basiliek in Oudenbosch een carnavalsmis te houden. Zit die misschien ook weer eens vol.
Goed, de voorzitter van de Brabantse Carnavals Federatie is Rob van der Laar, en diens reactie is er een van een zuurpruim, en niet van een carnavalsvierder. Al veegt ie wel even de pastoor opzij: ‘Hoezo is carnaval nog verbonden aan het geloof? Wie viert er nu nog carnaval met het oog op de vasten? Bovendien is carnaval niet eens een puur katholiek feest. Er zitten ook heel veel elementen in van heidense tradities uit het verleden.’
Die spijker op zijn kop gemept slaat Van Laar daarna de plank mis: ‘Als burgemeester Depla zijn eigen Stadsarchief erop na had gekeken, had hij gezien dat in 1953, na de Watersnoodramp, carnaval werd verplaatst naar augustus. Dat was geen succes. Bij carnaval horen kou, snert en boerenkool. Het is gekoppeld aan een nieuw jaar, aan een jaargetijde, het is een traditie die al honderden jaren oud is. Dat zit zo in ons DNA gebeiteld, of je dat zomaar kunt veranderen, dat is maar de vraag’.
Ik vraag me af van wel carnavalsbouwjaar Van Laar zelf is – hij doet net of hij er in Breda zelf bij geweest is – en of hij zelf eigenlijk wel naar de foto’s in het Stadsarchief gekeken heeft. Want daar spatten de zon, de lol en het plezier van af, in het enige zomerse carnaval dat Breda ooit gekend heeft.
Dat ik er mezelf niks meer van kan herinneren is jammer, maar ik was pas twee jaar en zeven maanden oud, en weet alleen dat mijn ouders me later verteld hebben dat ze met mij en mijn oudste zus achterop, vanuit het nog maar net helemaal drooggevallen Terheijden, op de fiets naar die mooie Bredase zomeroptocht zijn wezen kijken.
Kortom, laat maar komen, dat Bredase zomercarnaval. In ieder geval één keer, en als de corona nog een tijdje blijft vervelen, desnoods nog maar een paar keer. Daarna doen we het weer gewoon bibberend en warmer aangekleed, en eten we snert en boerenkool. Die mooie tradities gaan echt niet verloren als ze één keer uitgesteld worden.
Meneer pastoor hoeft ook niet echt niet te vrezen voor het voortbestaan van Kerst, Halfvasten, Pinksteren en Pasen. Of misschien ook wel, want na een dip in het traditionele carnaval, zo ongeveer tussen 1990 en 2010, is het heidens dan wel katholieke carnaval – het is maar net hoe je het bekijkt – aan een stormachtige revival begonnen. Terwijl anno 2021, na de ontwijding en sloop van honderden kerken vanaf de jaren zestig en zeventig, in een tweede golf van ontkerking, nu tientallen bisdommen en parochies de touwtjes niet meer aan elkaar geknoopt krijgen omdat kerkbezoekers en de donateurs het af laten weten.
Mijn post van februari staat hier: Het zomercarnaval van 1953