Aan de VW type 3 koester ik warme herinneringen, naast de wetenschap dat ik bijna 500.000 kilometer met een 1600 Type 3 blok onder en achter mijn kont gereden heb, in mijn Kever pick up.
Update van mijn oorspronkelijke post op CarRepublic, januari 2015.
Waar ik nu per jaar nog een paar duizend kilometer mee rij. Het moet gezegd, voor de nauwkeurigheid; het derde blok. Wat er in lag was niet helemaal jofel, en wat ik daarna voor 300 gulden op de sloop haalde ook niet helemaal.
Maar goed, zowel met dat eerste als dat tweede blok mee op en neer naar Portugal en Griekenland geweest, naast tig andere landen, dus mij hoor je niet klagen. Drie keer scheepsrecht: nu ligt er een volledig gereviseerde 1600 in, gevoed door een Stromberg carburateur uit een Volvo Amazone, via een overmaats luchtfilter uit een vrachtwagen. Loopt als een tierelier.
Herinnering 1: een flinke jaap in mijn duim, toen ik als klein jongetje mee mocht rijden in een Type 3 en een van mijn zussen het raampje dichtklapte met mijn duim er tussen. Moest gehecht worden.
Herinnering 2: de onsterfelijke oom van van mijn moeder, die in de oorlog ‘een beetje fout’ was. Wat hij precies uitgespookt had, geen idee. Omdat deze favoriete oom net zo charmant als gewiekst was, een geboren sjacheraar, zal het wel iets met zwarte handel te maken gehad hebben.
Hoe dan ook: begin jaren zestig nam oom mij en twee neefjes – 10 en 11 jaar – een dagje mee naar Antwerpen, in zijn nieuwe Volkswagen 1600 Ponton. Met zijn eeuwige sigaar in de mondhoek met de blinkende gouden hoektand zong hij luidkeels Janus, Janus, pak me nog een keer van Ria Valk mee.
Bij een Italiaan op de Keyserlei zette hij ons op het zonovergoten terras achter drie sorbets van een halve meter hoog. ‘Niet te snel eten jongens, ik ga even een boodschap doen.’ Drie kwartier later kwam oom in een opperbeste stemming terug en kregen we zowaar nóg zo’n sorbet. ‘Thuis tegen niemand vertellen’, zei hij met een vette knipoog.
Wisten wij veel dat hij dat ijs niet bedoelde. Nadat we thuis uit de school geklapt hadden over zijn boodschap, mochten we nooit meer met hem mee. Pas jaren later begrepen we waarom. Waar die vrolijke boef was wezen winkelen, terwijl wij van die lekkere sorbets zaten te genieten. En waarom hij zo’n goede zin had, toen hij terug kwam.
Herinnering 3: Toen mijn Pick Up in 1987-88 bij HotRod voor de eerste keer gerestaureerd was, kreeg ik een mooie groene VW 1600 Variant als garagewagen mee.
Die reed ik op 26 december 1987 ’s avonds laat op een donkere parallelweg in Breda vol uit de bocht komend total loss tegen een container vol oud papier die in het stikdonker onder een lantaarnpaal stond. Op de plek, waar ik al jaren lang iedere dag of nacht langs kwam, op weg naar de krant. De Variant was een meter korter en de container was twee meter opgeschoven, zodat het licht van die lantaarnpaal mooi op het wrak scheen.
Het voorin staande reservewiel had als kreukelzone gewerkt; het zat half in de benzinetank, die om de een of andere reden niet ontploft was. Ik telde mijn zegeningen; helemaal niks, geen pijntjes, geen schrammetje.
HotRod was gesloten, het antwoordapparaat beweerde dat ze pas na nieuwjaar open zouden gaan. Mobiele nummers waren er nog niet in 1987. ‘Zet dan maar voor de deur neer in Doesburg’, zei ik tegen de takelaar, “ik denk niet dat iemand hem weg zal halen”.
Voor de grap stopte ik een briefje onder de ruitenwisser met “de hartelijke groeten uit Breda, en een mooi 1988!” Op maandag 4 januari 1988 om 08:00 uur ging de telefoon. Toen ik hem oppakte bleef het even stil aan de andere kant, gevolgd door: “Godzijdank, ik ben blij om je stem te horen, hoe is het verder?”.
Dat was Karel, die inmiddels ook gezien had dat het stuur gebroken was, half over de bestuurszitting zat en dat de pedalen krom stonden.
Ik telde voor de zoveelste keer mijn zegeningen.