Altijd ben ik op zoek naar het antwoord op de vraag of iets eigenlijk wel is wat het lijkt. Mijn nooit te bevredigen nieuwsgierigheid vind ik een geschikte eigenschap voor een journalist. Al levert mijn gevraag ook wel eens botsingen op met collega’s die iets tot de bodem uitgezocht denken te hebben en niet op nog meer onbeantwoorde vragen zitten te wachten.
Maar ja, misschien ga ik wel te vaak voor de nuance, ook als er aan de feiten niet niet meer te tornen valt. Zo heb ik nu mijn bedenkingen bij de kruistocht tegen het alcoholgebruik door jongeren. Ik ga niet beweren dat comazuipen gezond is, en ook niet dat je mooier of verstandiger wordt van een paar liter bier per dag. Maar als ik naar de maatstaven kijk die tegenwoordig gehanteerd worden ten aanzien van jongeren en alcohol, zou het een godswonder moeten zijn dat ik nog functioneer.
De muren van kratten en de katers op de camping in Domburg heb ik op de een of andere manier zonder ongelukken overleefd. Idem dito de sangriafeesten aan de Costa Brava, de peilloze pitchers bier in honkbalkantines, de pak ’m beet twee hypotheken die ik in de Bredase kroegen afgelost heb.
Zou ik gezonder en gelukkiger geweest zijn als ik geheelonthouder geweest was? Dat is een vraag die nooit beantwoord zal worden. Omdat hij niet beantwoord kan worden. Met de gezellige uitspattingen als uitzonderingen, zie ik mezelf als een matige weekeindgenieter. Wie daar anders over denkt, die mag dat. Zelf heb ik er nooit problemen van ondervonden, en mijn baas en mijn omgeving ook niet.
Goede raad kan geen kwaad, maar verder zou de overheid zich niet al te veel met ons drinken, of dat van onze kinderen, moeten bemoeien. Laat ouders hun kinderen zelf maar uitleggen wat ‘met mate’ betekent.