Krijnen.Com Krijnen.Com

Wie mij apenstaart, wordt teruggeapenstaart

D’r zijn van die dagen dat ik absoluut niet weet waar ik het over moet hebben. Dat is gelukkig geen geval van ‘writers block’. Meestal loop ik met verschillende stukkies rond in mijn hoofd, die daar vanwege tijd- dan wel plaatsgebrek mettertijd vanzelf weer verdampen. Een soort spirituele varkenscyclus, maar tussen hausse en baisse valt soms een lelijk gat.
Donderdag zat ik in zo’n gat en pakte ik peinzend een piepende telefoon op. Vroeg mij collega John Bas of ik – en het ‘overal verstand van’ klonk een beetje cynisch – misschien wist waar het ape(n)staartje vandaan gekomen was?
Het ape(n)staartje in een e-mail-adres, zoals in redactie@stem.nl? Daar had ik nog nooit over nagedacht, maar ik begon gemakshalve maar met te veronderstellen dat het een oud typografisch karakter was, zoals het copy-right-tekentje dat de overgang van lood naar computers overleefd heeft.
Nog steeds heb ik last van een chronische nieuwsgierigheid en ik was niet bijster tevreden met mijn eigen antwoord. Dus maar eens even ‘apenstaartje’ en ‘apestaartje’ ingetikt in Alta Vista. Met 117 ‘hits’ zonder de n en 57 met was het resultaat van die ‘query’ te overzien. Daar je nogal eens geconfronteerd wordt met tussen een miljoen of vier aan documenten waar je zoekwoord in aanmerking voor blijkt te komen.
Van die 174 adressen, die door Alta Vista in hapklare brokken van tien per pagina opgediend werden, viel nummer vier me onmiddellijk op: ‘Humanists on the @ sign’.
Zich humanisten noemenden die filosoferen over het ape(n)staartje? JB en ik zijn kennelijk niet de enigen op deze wereld die zich afvragen uit welke mouw de ape(n)staart gekomen is.
‘Humanists on the @ sign’ is een vermakelijke discussie onder wetenschappers over het ape(n)staartje. Nederlanders blijken niet de enigen te zijn die het karakter, een letter a met een lange krul tegen de klok in eromheen, zo genoemd hebben. Duitsers noemen het de ‘Affenschwanz’, Zwitsers ‘Klammeraffe’ en in een aantal Engelssprekende landen duikt uiteraard ‘monkey tail’ op.
Oostenrijkers en Israeli’s noemen de slingeraap strudel, de Fransen ‘arobace’ of ‘a commercial’, en in Portugal heet-ie ‘arroba’. Voor computer-freaks: het ASCII-nummer is 64.
Ik heb voor dit essay aan research gedaan in ons eigen Ton Kragten-museum. Daar staat, tijdens een ingrijpende verbouwing van redactie en restaurant, op dit moment een partij loodzware parafernalia uit het verleden van de krant lelijk te verstoffen. Een aantal van die apparaten is voorzien van een toetsenbord. Naarmate ze ouder zijn, zijn de toetsen ronder, maar of het nou een Siemens-telex uit de jaren vijftig, een Fairchild-loodzetter uit dezelfde periode, een nog oudere Adler typemachine, of een Harris 8100 terminal van begin jaren tachtig is: er is geen ape(n)staart op te bekennen.
In de Dikke van Dale vond ik hem (haar?) niet terug, en ook de Winkler Prins en het groene boekje zwijgen over slingerapen en hun staarten. Ik heb nog wat zitten stommelen met een paar zoekmachines op het web, met als zoekwoorden ‘typografie’ en ‘palaeography’ en afgeleiden daarvan, maar dat schoot niet op.
Bij die 174 pagina’s waarin ape(n)staartje voorkomt, betreft het veelal HTML-handleidingen, en ‘frequently asked questions’ (FAQ’s) van providers waarin beginners wordt uitgelegd wat een ape(n)staartje in een e-mail-adres doet.
Ik heb de staart van de aap leren kennen begin jaren tachtig, toen ik een ontvangstbewijs tekende voor mijn eerste laptop. Al moest dat woord nog uitgevonden worden. De PortaBubble, die nog het meest leek op een draagbare televisie, met daaroverheen de kap van een Singer naaimachine, woog acht kilo. zonder de voeding. Bovenop zaten twee rubberen flappen, onderwerp van allerlei smakeloze grappen, waar je een telefoonhoorn in diende te duwen. Disks had-ie niet, maar er zat een mini-cassettebandje in, dat toen ook in antwoordapparaten werd toegepast. Het bleek al snel verstandig om na iedere zin even op de ‘save’ te drukken, waarna het bandje een seconde of dertig begon te draaien. Omdat de communicatie, toen al, acht van de tien keer faalde, was je op het thermisch printertje aangewezen.
Uit een vijf centimeter brede gleuf aan de voorkant kwam een nog smallere strook papier, waarop piepkleine lettertjes gebrand waren. Die heb ik nog in stikdonkere telefooncellen door staan bellen naar het thuisfront, de vooruitgang vervloekend. Ik weet zeker dat er een staart opzat en dat was niet de enige toets waarvan de bedoeling volslagen duister was.
Zijn opvolger had er ook een: de Olivetti M10. Een kloon van de Tandy, die je nu nog steeds tegenkomt in perszalen, vooral bij Amerikaanse collega’s. Ik snap best waarom, want als je niet hoeft te internetten en geen opslag nodig hebt, is zo’n ding nog steeds ideaal. Het werkt twintig echte uren op vier penlight-batterrijen van anderhalf volt en daar kan geen moderne laptop aan tippen. Het ding woog niks en het werkte altijd en overal.
De ape(n)staart zat rechts naast de ‘return’ op het toetsenbord. Dat weet ik nog omdat die in de regel code zat die de computer in Nijmegen wenste te slikken alvorens hij de poort van de Vax opengooide voor je verhaal. En ‘apestaartEXT’ (@XT) was het signaal voor de ‘remote host’ dat het verhaal aan zijn eind gekomen was en dat de verbinding verbroken kon worden, als-ie dat al niet halverwege gedaan had.
Tot 1991, toen ik mijn eerste Toshiba kreeg, heb ik met die Olivetti’s en Tandy 200’s vanaf honderden verschillende tribunes en perszalen verhalen doorgeseind: ‘F4, enter, filename, enter, F3 enter, enter’. Jaren later ken ik het nog uit mijn hoofd en weet ik weer hoe gevaarlijk die routine was. Want die ‘F4, F3’ stonden voor het uploaden van verhalen, maar ‘F4, F2’ voor downloaden en die toetsjes waren verrekte klein. Tweemaal ben ik tegen een deadline de fout ingegaan, want deed je per ongeluk F2 inplaats van F3 dan was het verhaal dat je net daarvoor zwetend en stressend bij elkaar gerammeld had, totaal, onherroepelijk en voorgoed foetsie.
Ezel of niet, na die tweede keer, op een vrijdagavond in Parijs, tien uur ‘s avonds, na de halve finales Roland Garros, heb ik nooit meer een verhaal naar huis gejasd zonder eerst een kopie te maken, over de deadline of niet.
Mooie herinneringen, maar nog steeds weet ik niet waar mijn ape(n)staart vandaan gekomen is. In Amerika spreken ze hem uit als ‘at’, zodat bijvoorbeeld mijn e-mail-adres als ‘leon at krijnen dot com’ wordt uitgesproken. Maar ook daar, blijkens de levendige discussie in ‘Humanists at the @-sign’ zijn ze er nog niet over uit waar hij nu eigenlijk vandaan komt.
De meest voor de hand liggende verklaring die ik in al die pagina’s gevonden heb, is de volgende: ‘@-teken is een ‘verschrijving’ van twee letters, een zogeheten ‘logotype’. Een ander voorbeeld is de ampersand (het &-teken), die een logotype is van het Latijnse et, dat ‘en’ betekent. Het apen(s)taartje staat waarschijnlijk voor het Engelse at of het Latijnse ad.
Een argument voor de eerste aanname is dat het ape(n)staartje in de jaren vijftig en zestig in Amerika gebruikt werd in de betekenis ‘at the cost of’.
Maar de vorm van het teken, een a met een lus eromheen, lijkt meer op een combinatie van een a en een d; de ‘poot’ van de d is dan naar voren om de a heen gekruld. De twee bovenstaande lijken het aannemelijkst.
Of de duvel ermee speelt! Terwijl ik thuis dit stukje zit te tikken, staat de televisie in de voorkamer aan. En wat hoor ik daar iemand zeggen? Iets van een telefoonnummer en vervolgens: ‘U kunt ons ook ape(n)staarten!’.
Verroest, die kende ik nog niet, maar nu weet ik nog steeds niet wat de oorsprong van het slingeraapje is. Wie meent te weten waar de staarten vandaan komen, moet mij maar even ape(n)staarten op apestaart@krijnen.com of apenstaart@krijnen.com. Ik heb nog maar eens even zitten spelen met mijn eigen mail-server, en jawel, zelfs post naar @@krijnen.com komt keurig aan. Probeert u maar, u wordt teruggeape(n)staart.