Als ik ergens dol op ben, is het op pretentieuze parvenu’s die door de mand vallen. Nog steeds krijg ik tranen in mijn ogen van het lachen van de situatie die ooit zo treffend beschreven is door mijn collega Rosé Lokhoff.
Over de kakbal die op hoge poten met een zeer geaffecteerd accent de eigenaar van het Chinese restaurant aan tafel eiste omdat er kurk (meneer sprak het uit als kárk) in zijn wijn zou zitten. Waarop de restaurateur, zoals het een ware Chinees betaamt, hem met een ondoorgrondelijk uitgestreken gezicht de mond snoerde met de onsterfelijke uitspraak: ‘Kan niet, wijn komt uit pak’.
Donderdagavond verslikte ik me vrolijk in het restaurant van de sauna. Daar zat een grijzende en iets te dikke nouveau riche, in het bezit van onder meer een gouden halsketting en idem Rolex, een aanmerkelijk slankere én jongere vriendin en een bekakt aksánt.
Meneer zat zijn gebotoxte gade uit te leggen dat de satésaus van een onaards niveau was. Zéker zélf gemaakt, écht geheel iets anders dan je tegenwoordig bij de meeste restaurants aantreft, die alleen maar plastic bakken van de ISPC of de Sligro magnotronnen.
Het kon haar kennelijk niet bijzonder boeien, hetgeen hem desondanks niet belette om de serveerster te bevelen om de kok (uitgesproken als kák) zijn complimenten betreffende de ‘verrékt hemelse’ satésaus te doen toekomen.
‘De kák zal er blij mee zijn, meneer’, antwoordde het meisje met een sardonische grijns, ‘maar u kunt misschien beter een mailtje naar Remia sturen’